Vervolg Bladeren Voorafgaande Publicaties:
Vrolijke wetenschap Contact Overzichtsbladzijde
Niels Helsloot Niels Helsloot

 


Niels Helsloot, Vrolijke wetenschap, Nietzsche als vriend, Baarn, Agora 1999, pp. 81-84.
Hoofdstuk 1, Het gewicht van de filologie, paragraaf 1.9.
© 1999, 2003

 

Terug naar de muziek, maar als filoloog

Als Nietzsche genezen is, wil hij alvorens naar Parijs te gaan in Leipzig zijn promotieonderzoek op gang zien te krijgen. In plaats van de gelijktijdigheid van Homerus en Hesiodus legt hij Ritschl uiteenlopende overzichtelijkere voorstellen voor: opnieuw de bronnen van Diogenes Laërtius, diens lijst van boeken van Aristoteles, de weergave van Democritus, 'cynische vraagstukken', en de bronnen van geschriften over Latijnse diergeneeskunde [3]. Bij elkaar nog steeds heel wat. En zoals al bleek, gaat Ritschl ervan uit dat Nietzsche 'alles zal kunnen wat hij wil'.
   Voordat er duidelijkheid over de keuze tussen deze onderwerpen bestaat, vindt er een beslissende gebeurtenis in Nietzsches leven plaats: hij raakt in de ban van Wagner. Tot dusver heeft hij nooit veel waardering gehad voor de 'toekomstmuziek' van eigentijdse componisten als Richard Wagner, Franz Liszt en Hector Berlioz. Tijdens zijn jeugd verliep zijn liefde voor muziek via de kerkmuziek: muziek die naar het goede en het ware moest voeren. Vanuit die achtergrond had hij de muziek van Wagner afgewezen als louter amusement. De gewilde duisterheid van de toekomstmusici zou 'het gezonde mensenoor' koud laten [4]. Van Nietzsches jeugdvrienden waardeerde Gustav Krug de toekomstmusici juist [5]. Dat had wel enige invloed, maar toch hield Nietzsche het in zijn eerste twee Leipziger jaren nog vooral bij de muziek van Robert Schumann [6]. Een stuk uit de Walküre van Wagner beluisterde hij met gemengde gevoelens: de mooie kanten en verdiensten ervan werden in zijn ogen teniet gedaan [p. 82:] door lelijke kanten en tekortkomingen [1]. Toen hij vlak voor zijn diensttijd een muziekfeest van de 'toekomstenaars' bijwoonde, viel hem op dat 'deze school zich nu met hartstocht op Schopenhauer heeft geworpen' [2]. Ondanks de gelijkgezindheid over deze filosoof vond hij Hans von Bülows weergave van het 'nirwana' vreselijk – al vond hij ook dat Liszt de sfeer in enkele kerkcomposities al beter wist te treffen.
   Beslissend voor de nogal radicale omslag in Nietzsches ervaring van de toekomstmuziek is de vriendschappelijke verhouding tussen de echtparen Ritschl en Brockhaus. Wagners zus Ottilie is getrouwd met Hermann Brockhaus, hoogleraar in de oosterse filologie. Ritschls vrouw Sophie, die voor Nietzsche ondertussen een goede vriendin is geworden, is nogal over Wagner te spreken. Ze weet Nietzsche voor hem in te nemen, onder andere door deze in zijn herstelperiode een boek toe te spelen van een musicus die het belang van de toekomstmuziek als nieuwe stroming benadrukt [3]. Kort daarop schrijft Nietzsche Rohde dat er wat over Wagners Meistersinger te melden valt, en: 'ik heb weer gecomponeerd: vrouwelijke invloeden' [4]. Uiteindelijk slaagt hij er niet meer in kritisch en koel te blijven tegenover Wagners muziek. Hij schrijft aan Deussen:

Overigens heb ik ook de ware heilige van de filologie ontdekt, een echte en ware filoloog, uiteindelijk een martelaar (iedere domme literatuurhistoricus gelooft recht te hebben op hem te zeiken, ziehier het martelaarschap). Weet je hoe hij heet? Wagner, Wagner, Wagner! [5]
Opmerkelijk is dat Nietzsche de omstreden toekomstmusicus dus in de eerste plaats als filoloog waardeert.
   Tot dusver heeft de filologie Nietzsche gediend om afstand te nemen van zijn stemmingen, maar doordat de vastigheid die ze biedt op een overschatting van kleinigheden berust, deed ze ook een aanslag op zijn geestdrift. Ondertussen voelt hij zich als wetenschapper een 'zeeman die zich aan land onzekerder voelt dan op het roerige schip' [6]. Wagner weet in filologische thema's juist de roerigheid zichtbaar te maken die de wetenschappelijke filologie door haar gebrek aan bevlogenheid verhult. Op dit punt schiet de filologie tekort, zelfs die van de nog steeds gewaardeerde [p. 83] filoloog en muziekhistoricus Otto Jahn. Aan Sophie Ritschl maakt Nietzsche zijn filologische drijfveren kenbaar wanneer hij haar het geleende boek terugstuurt:
Misschien vind ik nog eens een filologische stof die muzikaal behandeld kan worden, en dan zal ik stamelen als een zuigeling [...] en ondanks de 'bloeiende haast' van de weergave ... gelijk hebben. [...]. Maar voor veel mensen is de waarheid in dit harlekijnsjasje onherkenbaar. [1]
De 'bloeiende haast' van zo'n muzikale weergave stapt over alle filologische 'micrologie' heen. Om dat tot waarheid te laten leiden, is een andere opvatting van filologie nodig. Misschien een wagneriaanse?
   Als hij na zijn ziekte in Leipzig terugkeert, wordt Nietzsche hartelijk ontvangen door de Ritschls, en het kan haast niet anders of zijn muzikale bekering komt aan de orde. Dat blijkt in ieder geval als Wagner enkele weken later in Leipzig op bezoek is bij zijn zus. Hij speelt een lied uit de Meistersinger voor. Dit komt Sophie Ritschl, die daarbij aanwezig is, hoogst bekend voor; ook Nietzsche heeft dit in zijn enthousiasme al ten gehore gebracht. Wagner is aangenaam verrast, en wil de jonge filoloog graag ontmoeten. De ontmoeting mondt uit in ontspannen muzikale en culturele ontboezemingen, en Wagner nodigt Nietzsche uit om hem vaker op te zoeken.

Kort daarop worden de kaarten die door deze kennismaking geschud zijn, zo verdeeld dat Nietzsches dankbaarheid tegenover Ritschl, maar tegelijk zijn nabijheid tot Wagner in één klap enorm worden vergroot. Ritschls oud-leerling Adolf Kießling verlaat de leerstoel klassieke filologie in Basel, en informeert naar aanleiding van Nietzsches publicaties in het Rheinisches Museum bij Ritschl naar zijn geschiktheid als opvolger. Het overweldigende vervolg is al genoemd. Met het hoogleraarschap in het vooruitzicht maakt Nietzsche als een gek plannen om te promoveren. Gelukkig blijken zijn publicaties in het Rheinisches Museum daartoe voldoende te zijn, en eveneens op basis daarvan wordt hij al benoemd voordat hij officieel is afgestudeerd. Dat bespaart hem niet alleen het schrijven van een proefschrift, maar ook het dwangmatige geblok voor het staatsexamen. In plaats daarvan begint een nieuw leven in Basel.
   Meer dan het hoogleraarschap versterkt zijn verhuizing naar het Zwitserse Basel de nabijheid tot Wagner, die bij Luzern in een landhuis [p. 84:] aan het Vierwoudstedenmeer woont. De geringe afstand maakt herhaalde bezoeken mogelijk, en vormt daarmee de basis voor het opbloeien van een overweldigende vriendschap, die Nietzsches leven ingrijpend verandert. Zijn bewondering voor de grote musicus is van een volstrekt andere aard dan de dankbare verering die hij ondertussen voor Ritschl is gaan voelen. Terwijl Nietzsche van meet af aan het gevoel had dat Ritschls filologie eenzijdig is, is zijn overgave aan Wagner zonder voorbehoud. In het verlengde van zijn eerdere pogingen om zijn vrienden warm te maken voor Schopenhauer, begint hij nu de faam van Wagner te verbreiden.

 
Begin van de bladzij

Werk van Nietzsche
Literatuur
p. 81   3.   Aan Ritschl, september 1868; KSB 2: 318.
 4.1858; BAW 1: 27.
 5.1862c. Vgl. aan Elisabeth, november 1861, aan moeder en zus, november 1865; KSB 1: 192, KSB 2: 96.
 6.Vgl. aan Gersdorff, april 1866, 1867/68 en zelfs nog in zijn diensttijd N/1868 (Wirkung einiger Musikstücke); KSB 2: 121, BAW 3: 316, BAW 4: 121-122.
p. 821.Aan Gersdorff, oktober 1866, vgl. N/1866 (Die Walküre von Richard Wagner) en 1867/68; KSB 2: 174, BAW 3: 207-208, 303.
 2.Aan Gersdorff, december 1867; KSB 2: 239-240.
 3.Ehlert 1859, vgl. Ross 1994: 171.
 4.Aan Rohde, augustus 1868; KSB 2: 306.
 5.Aan Deussen, september 1868; KSB 2: 316.
 6.Aan Sophie Ritschl, juli 1868; KSB 2: 299.
p. 831.Aan Sophie Ritschl, juli 1868; KSB 2: 299; de 'bloeiende haast' verwijst naar de slotzin van Ehlert 1859: 166.


Begin van de bladzij

www.nielshelsloot.nl