Eind 1989 verscheen Parrèsia, Vrijmoedig spreken en waarheid van Michel Foucault. Die gebeurtenis vormt de materiële markering van het ontstaan van uitgeverij Parrèsia. Als je het niet al te nauw neemt met alle vragen die een filosofische uitgeverij over de eigen existentie kan opwerpen bestaat Parrèsia nu dus ruim tien jaar. Dit rechtvaardigt een terugblik [2].
De uitgeverij is ontstaan op initiatief van het tijdschrift Krisis. Op het Krisiscongres van 22 maart 1986 werd besloten tot oprichting van een 'kommissie AasK (Andere aktiviteiten stichting Krisis)' [3] die de volgende taken kreeg toebedeeld: stimuleren van de totstandkoming van onderzoeksgroepen (van baanloze filosofen [4]), onderzoeken van de mogelijkheid van een filosofische reeks, en onderzoeken van mogelijke initiatieven in de richting van het filosofie-onderwijs (met name het HBO). In het nieuwe huishoudelijke reglement van de Stichting voor Filosofies Onderzoek/Krisis dat op 14 oktober 1986 in werking trad, krijgt de 'onderzoekskommissie' een aparte plaats toebedeeld naast de redactie van het tijdschrift. Gerichtheid op het filosofie-onderwijs blijft daarin achterwege. De taken die overblijven zijn het bevorderen van contact tussen filosofisch geïnteresseerden, en de uitgave van een filosofische reeks. De commissie noemt zich dan ondertussen Krisis Onderzoek.
Krisis Onderzoek vervult de eerste taak, contactbevordering, door het tijdschrift Krisis een platformfunctie te laten bekleden 'om een ieder die niet midden in "dé" circuits zit toch in de gelegenheid te stellen enigszins zicht te houden op, of betrokken te blijven bij, een aktief filosofies gebeuren' [5]. Deze platformfunctie wordt verwezenlijkt door in het tijdschrift een scriptierubriek en een rubriek voor contactadvertenties te openen. Voor beide rubrieken worden zowel de lezers van Krisis benaderd als universiteitsbladen, studiecoördinatoren en bibliothecarissen. De advertentierubriek slaat niet erg aan [6], maar de scriptierubriek is jarenlang een succes [7]. In 1988 wordt deze rubriek uitgebreid met korte samenvattingen van de verschenen scripties door de auteurs zelf. De tweede taak, het uitbrengen van een reeks, wordt vooral ingevuld door doctoraalscripties te lezen en te beoordelen. Maar de gelezen scripties blijken om verschillende redenen niet geschikt om tot publicatie te bewerken. Overleg met bestaande uitgeverijen (met name de SUA) om tot samenwerking te komen, loopt op niets uit. Er zijn dus weinig tastbare resultaten. Wel wordt Krisis Onderzoek opgenomen onder de werkgroepen die sinds 1984 ondersteuning bieden aan de redactie van Krisis. Naast de andere werkgroepen, die voornamelijk inhoudelijk gericht zijn en bijvoorbeeld themanummers initiëren, heeft Krisis Onderzoek van meet af aan een aparte positie, die onder andere wordt bevestigd door een eigen afgevaardigde in het stichtingsbestuur [8]. Het animo van de inhoudelijke werkgroepen brokkelt rond 1990 langzamerhand af, vaak door onderlinge spanningen rond het verschijnen van een eigen themanummer en door geschillen met de redactie van het tijdschrift, die zich als uiteindelijk eindverantwoordelijke blijft beschouwen voor de publicaties die door werkgroepen worden aangeboden. Krisis Onderzoek vindt in deze tijd juist een eigen weg naar de drukker.
De eerste uitgave vormt een bijverschijnsel van een studiereis naar de Verenigde Staten van een werkgroeplid dat zich in 1988 vanwege de afwezigheid als lid terugtrekt. Tijdens haar reis weet zij de hand te leggen op aantekeningen van een college van Foucault. Hieromheen formeert zich een vrijwel geheel nieuwe werkgroep [9] die zich met de vertaling gaat bezighouden. Het uitgeven van Foucault lijkt financieel beter haalbaar dan het uitgeven van scripties, maar blijft een risico inhouden. Krisis biedt uit de kas van het tijdschrift een bijdrage van 1.000,- aan als tegemoetkoming in de kosten van een uitgave in eigen beheer, en ook de overige kosten worden voorgeschoten. Andere sponsors blijken niet te vinden, en de uitgave wordt op een koopje tot stand gebracht: behalve de eigen redactionele inspanningen worden ook de vertaling en bijvoorbeeld het omslagontwerp amper of niet vergoed. Dat blijft overigens het keurmerk van de reeks. Het financiële risico wordt enigszins beperkt door een voorintekening in Krisis, die tamelijk goed verloopt. Nadat de voltallige werkgroep dagenlang intensieve discussies over vertalen in het algemeen en over bijna elke vertaalde zin in het bijzonder heeft gevoerd, kan het boek verschijnen. Parrèsia wordt op 20 november 1989 in Perdu gepresenteerd met een forumdiscussie onder de titel 'Wat je zegt ben je zelf' [10]. De verkoop verloopt vlot: binnen enkele maanden is een herdruk nodig.
Na het verschijnen van Parrèsia wordt met onverminderde slagkracht doorgewerkt aan nieuwe uitgaven. In aansluiting bij het oorspronkelijke idee van een scriptiereeks rijst nu de mogelijkheid om Foucault als 'melkkoe' te gebruiken om financieel minder haalbare uitgaven te subsidiëren. De verschillende plannen die op stapel staan kunnen zo een eigen leven gaan leiden. Om overzicht te scheppen wordt op 3 november 1990 een beleidsdag georganiseerd waarop de handel en wandel, en de persoonlijke motivaties, in grote lijnen worden doorgepraat. Een dergelijke vergadering wordt vervolgens jaarlijks belegd. Ook voor het volgende boek is vertaal- en redactiewerk nodig, maar de verantwoordelijkheden worden nu beter afgestemd. Ethiek als tekstuele praktijk, Over vrouwen, moraal en uitsluiting van Baukje Prins, dat nog in 1990 verschijnt, wordt op 18 februari 1991 gepresenteerd in café Averechts (te Utrecht), met een forumdiscussie over de populariteit van ethiek binnen vrouwenstudies [11]. Doordat de door Tony Hak en Niels Helsloot geredigeerde bundel De taal kan barsten, Spanning tussen taalkunde en maatschappijwetenschap wordt gesubsidieerd en drukklaar wordt aangeleverd kan deze snel worden uitgegeven. Hij wordt op 13 september 1991 in de kantine van het filosofiegebouw gepresenteerd met een forumdiscussie over de vraag of taalkunde kan bijdragen aan de analyse van maatschappelijke verhoudingen [12]. De door René Boomkens geredigeerde bundel De asceet, de tolk en de verteller, Richard Rorty en het denken van het Westen vergt opnieuw vertaalwerk. De presentatie vindt plaats op 10 april 1992 in de Balie [13].
Ondertussen verandert de samenstelling van de werkgroep geleidelijk [14]. Ervaring in de boekhandel en de uitgeverij vormt een welkome aanvulling op de opgedane vaardigheden in het vertalen en redigeren. In 1992 komt de vormgeving van de reeks ter discussie te staan. Tot dusver is onder andere in het formaat naar aansluiting bij Krisis gestreefd, waardoor de uitgaven meer cahiers dan echte boeken zijn. Dit tijdschriftformaat vindt geen genade meer. De herbezinning roept ook behoefte op aan een inspirerender naam: 'Krisis Onderzoek' dekt de lading niet langer. Maar de verbondenheid met het tijdschrift Krisis is nog altijd sterk. Er bestaat grote verwantschap in de doelgroep (cultureel en politiek geïnteresseerde, op de actualiteit betrokken filosofen). Bovendien wordt er een gezamenlijke administratie gevoerd, waarin de posten voor Krisis Onderzoek maar ten dele gescheiden worden opgevoerd. Dat is handig omdat de bestaande rekening een buffer oplevert om kosten op te vangen die voor de baat uit gaan. Maar dat geeft ook een gevoel van controleverlies bij de tijdschriftredactie, die garant lijkt te staan voor verkeerde inschattingen van de markt. De afzet is bij boeken tenslotte minder zeker dan bij een tijdschrift met abonnees. Een welgemeend voorstel van een Krisisredacteur aan de onderzoeksgroep om zich voor de verkoopcijfers meer op het onderwijs te richten, wordt in deze context als inmenging in de redactionele onafhankelijkheid ervaren. Maar er blijven pragmatische redenen om de samenwerking in stand te houden: behalve financiën zijn bijvoorbeeld ook het gezamenlijke kantoor in de Balie, de bekendheid van de naam Krisis en de mogelijkheid tot aankondiging van nieuwe uitgaven in het tijdschrift van belang. Toch wordt een naam als 'Filosofische Uitgeverij Krisis' afgewezen (vanwege de afkorting) en voldoet bijvoorbeeld ook 'Hypokrisis' niet (verkeerde associaties).
Er wordt een tijd lang aan verschillende projecten naast elkaar gewerkt. Dat leidt tot etherstilte; 1993 verloopt zonder uitgave. Als keerzijde bestaat het risico dat er ineens veel tegelijk moet uitkomen. In de praktijk valt dat mee. Verschillende plannen komen niet tot een afronding. Toch is de eerstvolgende uitgave gelijk bepalend voor het gezicht van vele volgende. Dit wordt Oordelen, Lezingen over Kants politieke filosofie van Hannah Arendt, dat op 20 juni 1994 in café Averechts wordt gepresenteerd met een forumdiscussie over politieke stijl [15]. Voor het eerst verschijnt nu als uitgeversnaam Parrèsia op de omslag, zij het nog als een soort onderafdeling van Krisis (met een schuine streep ertussen). Met ingang van dit jaar worden de inkomsten en uitgaven van het tijdschrift Krisis en de Krisis-uitgeverij Parrèsia gescheiden. Doordat Arendt goed verkoopt (in 1996 verschijnt een tweede druk) volstaat het positieve saldo om een nieuwe uitgave aan te kunnen. Bij de volgende uitgave verdwijnt de verwijzing naar Krisis van de omslag, maar op de titelpagina en in het colofon blijft de uitgever Krisis/Parrèsia. Deze volgende uitgave is de door Evert van der Zweerde geredigeerde bundel Russische filosofie na de perestroijka. Dit is de eerste en laatste uitgave in een beoogde 'landenreeks', waarin onder andere ook Afrika, Joegoslavië, Italië en misschien zelfs Nederland als filosofische landschappen aan de orde hadden moeten komen. Voor dit plan blijkt de afhankelijkheid van gespecialiseerde redacteuren te groot. De 'Ruslandbundel' wordt op 30 mei 1995 gepresenteerd in de Balie [16] en op 18 september in café Averechts [17]. Deze uitgave beleeft een onverwacht succes op de zwarte markt; een papieropkoper schat de waarde van een te licht afgedrukte partij die per ongeluk niet vernietigd is, terecht op meer dan de papierwaarde in. Nog in hetzelfde jaar verschijnt Breekbare vrijheid, De politieke ethiek van de zorg voor zichzelf van Michel Foucault, waaraan al sinds het verschijnen van Parrèsia wordt gewerkt [18]. Deze tweede Foucault-uitgave wordt op 18 december 1995 gepresenteerd in café Averechts met een bespreking over de politieke ethiek van Foucault [19] en op 5 april 1996 in Perdu met een forumdiscussie over de derde sekse [20]. Het is de eerste keer dat er twee uitgaven in één jaar verschijnen: een lang gekoesterde wens, maar ook een inspanning die niet gelijk herhaalbaar is.
In 1996 wordt duidelijk dat het tijdschrift Krisis ondergebracht gaat worden bij uitgeverij Boom. De al jaren levende behoefte om de redacties van Krisis en Parrèsia financieel onafhankelijk van elkaar te maken, wordt daardoor urgent. Ook voor Parrèsia wordt onderzocht of een fusie zinvol is, maar uiteindelijk wordt de redactionele onafhankelijkheid bewaard door per boek te bekijken of een gezamenlijke uitgave met een nader te bepalen andere uitgeverij haalbaar is. Het eerstvolgende boek, de door Ymkje de Boer en Janny Vorstenbosch geredigeerde bundel Virtueel verbonden, Filosoferen over cyberspace, verschijnt als zelfstandig product van uitgeverij Parrèsia, ook op de titelpagina en in het colofon. De samenwerking binnen de Stichting voor filosofisch onderzoek/Krisis blijft overeind, maar als de boedelscheiding eenmaal voltrokken is, kan het bestuur weer een min of meer slapend bestaan gaan leiden – óf een nieuw verband nastreven: er treedt nu een situatie in waarin een deel van de redactieleden van Krisis en Parrèsia elkaar niet eens meer kent, terwijl hoop op een vruchtbare wisselwerking nog niet echt onzinnig is. Virtueel verbonden wordt op 6 april 1997 in de Badcuyp gepresenteerd met een forumdiscussie over nieuwe media [21]. Het volgende boek, Wat liefde weet, Emoties en moreel oordelen van Martha Nussbaum, wordt in samenwerking met Boom uitgegeven (met de vertrouwde schuine streep: Boom/Parrèsia). Het boek wordt op 6 maart 1998 in de Balie gepresenteerd met een debat over de toekomst van de universiteit [22] en op 16 maart 1998 in café Averechts [23]. Eveneens in samenwerking met Boom komt in 1998 een heruitgave van Foucaults Breekbare vrijheid tot stand. Wat liefde weet beleeft al na een jaar een tweede druk. Daarnaast bestaan er al enige tijd plannen om iets van Stanley Cavell uit te geven. Maar het valt niet mee om een keuze te maken. Tot Cavell naar Nederland komt: onder enorme tijdsdruk komt juist op tijd voor dit bezoek de uitgave rond van Dit nieuwe maar onbereikbare Amerika, Emerson na Wittgenstein. Dit boek, waarvan Parrèsia de uitgave ondanks subsidie met bijna uitputtende aanspraken op de reserves alleen aanpakt, wordt in aanwezigheid van Cavell op 26 juni 1998 gepresenteerd in Felix Meritis [24]. Een borrel met de betrokkenen op de volgende dag en Cavells Spinozalezing drie dagen later worden doorgevierd in de roes van de snelle productie: de beslissing om het boek te gaan vertalen is net vier maanden oud.
Na dit uiterst productieve jaar wordt er alweer enige tijd aan verschillende nieuwe plannen naast elkaar gewerkt. De redactie is de laatste jaren weer sterk vernieuwd [25]. Dat roept de vraag op naar de continuïteit. Moet de existentiële vraag naar de identiteit van Parrèsia tenslotte niet toch nog worden gesteld? Vanaf 1986 zijn de leden in verschillende samenstellingen ongeveer maandelijks bijeen geweest, in drukke tijden vaker. In tien jaar tijd leverde dat tien boeken op. De vergadertijd ging doorgaans op aan praktische en organisatorische zaken. Daarnaast bestond wel steeds de drang om behalve productief ook filosoof te blijven. Maar het kostte moeite om tijd vrij te maken om teksten niet alleen te bespreken in het licht van de vraag of en hoe er een uitgave uit te halen valt, maar ook inhoudelijk. Zit er wel een inhoudelijke lijn in de uitgaven?
In de maandelijkse vergaderingen, en vooral op de jaarlijkse beleidsdagen, borrelt steeds de vraag weer op: wat willen we eigenlijk? Het hardnekkigst duikt deze vraag op in de keer op keer opgeschorte kwestie van 'het profiel'. Bij het beoordelen van de eerste scripties in 1986 kreeg dit vorm door het belang dat werd gehecht aan actualiteit (d.w.z. de belangstelling van de werkgroepleden op dat moment), de markt (maar moest die gezocht worden of gecreëerd?), de zelfstandigheid van de auteur (tegenover het uitleggen van grote voorgangers) en de aansluiting bij maatschappelijke praktijken (tegenover het streven naar academische status). De universitaire praktijk was uitdrukkelijk geen standaardvoorbeeld van een maatschappelijke praktijk. Ondanks de Foucault-uitgave, waren dit nog in 1989 criteria voor de uitgeefbaarheid van 'filosofische scripties die interessant genoeg zijn om niet alleen in de la te verdwijnen' [26]. Het verschijnen van Parrèsia riep vragen op over de verhouding tussen 'marktgerichte' en 'ideële' publicaties. Het idealisme ging natuurlijk niet om scripties op zich; het ging om aansluiting bij het netwerk van maatschappelijk relevante filosofische onderzoeksgroepen waarvoor maar geen animo wilde ontstaan. Behalve dat deze 'platformfunctie' al snel in vergetelheid raakte, ging het idee om scripties uit te geven geleidelijk over in de vraag of er geen proefschriften moesten worden uitgegeven. De maatschappelijke gerichtheid die nu, aan het eind van de jaren negentig, over is, houdt vooral een gerichtheid in op politiek- en cultuurfilosofische teksten die relevant zijn voor 'een hedendaags publiek'. Dat publiek wordt nog steeds in de eerste plaats gevormd door de redactieleden zelf, omdat die het draagvlak moeten bieden om de uitgave te realiseren. Voor zover er zich al een profiel aftekent door de boeken die uitgegeven zijn, blijft dat zo ook open voor nieuwe invloeden. De anti-academische opstelling uit de beginjaren is daarbij overgegaan in een streven om vanuit de eigen belangstelling een publiek te bereiken dat nog steeds breder wordt opgevat dan puur academisch. Vandaar dat de vraag of het eigenlijk wel zinnig is om Engelse teksten in het Nederlands te vertalen iedere keer weer met ja beantwoord wordt. Net als de onderzoeksgroepen vanuit het niets moesten worden opgewekt, kan het nog steeds de moeite waard zijn om te proberen de markt voor een bepaalde uitgave juist door die uitgave te creëren.
In de praktijk wordt deze 'identiteit' mede bepaald door praktische problemen met het werven van fondsen en het bereiken van potentiële lezers. Het ziet er niet naar uit dat zulke kwesties zomaar opgelost kunnen worden. Door de financiële beperkingen zullen de materiële uitkomsten voorlopig bepaald blijven door het enthousiasme van redactieleden en auteurs, vertalers, redacteurs, ontwerpers etc.. Elke uitgave vereist hun bereidheid om flinke inspanningen te leveren zonder dat daar veel meer tegenover staat dan dat het inspirerend is om dit samen te doen en dat elk nieuw verschenen boek weer even een moment van gelukzaligheid teweeg brengt over wat bereikt is. De pretentie dat dit ook voor anderen van belang is, heeft geen enkele vanzelfsprekendheid meer. Het moet steeds opnieuw worden waargemaakt door de eigenzinnigheid en de zeggingskracht van de afgeleverde teksten. Bij elkaar geven deze motivaties waarschijnlijk de beste garantie voor parrèsia: het openhartig en zonder voorbehoud uitspreken van wat je belangrijk vindt, zelfs (en juist!) als dat de moed vereist om tegen heersende overtuigingen in te gaan [27].