De Italiaanse marxistische politicus Antonio Gramsci verdient het om als taalkundige en taalfilosoof beschouwd te worden. Zijn zijdelingse opmerkingen over taal omvatten een aantrekkelijke methodologie; deze houdt een kijk op de maatschappij in die een vruchtbare kritiek op theorieën over kennis mogelijk maakt door kennis als onderdeel van het streven naar maatschappelijke eenheid voor te stellen. Daarmee wordt het problematische onderscheid tussen objectieve en subjectieve betekenis ontmanteld. Dat gebeurt weliswaar ook door de taalopvattingen die Saussure en Wittgenstein ontwikkelden, maar bij Gramsci krijgt deze ontwikkeling een duidelijkere politieke lading. Wat historisch als 'eenheid van taal', 'overeenkomst' of 'begrip' wordt opgevat, verandert in de maatschappelijke strijd. Daarom gaat hij uit van verschil om vervolgens naar eenheid te streven. Tot op dit punt is zijn taalkundige benadering uitermate bruikbaar. De strekking van zijn werk is echter dat naar eenheid streven iets is wat men altijd zou moeten doen (Gramsci's 'premise of coherence'). Deze aanname (aangevuld met de taalkundige benadering van de marxist Vološinov (of Bachtin)) leidt tot een uitwerking van Gramsci die ook ruimte laat voor politieke strategieën die minder aanpassing vereisen (een 'vertaalbaarheidsbeginsel').