Dit artikel laat zien dat het filosofisch en taalkundig van belang is om Nietzsche als filoloog te lezen en om aandacht te besteden aan zijn verhouding tot de taalkunde. Zijn belangstelling voor de taalkunde werd getrokken door de voorstelling van de oorsprong van de taal als eenheidstichtend beginsel. De muziek bracht hem ertoe de oorspronkelijke eenheid vooral te ervaren als een 'toontaal' die gedeelde gevoelens uitdrukte die voor latere, begripsmatigere 'woordtalen' onbereikbaar werden. Hij verloor zijn geloof in een oorspronkelijke eenheid in de tijd van de Frans-Pruisische oorlog. In die tijd bevorderde de invloed van de staat in zijn ogen de aanvaarding van onproblematische kennis en een starre waarheid ten koste van Bildung en culturele verscheidenheid. Ook liet de taalkunde de praktische gerichtheid van de wetenschap vallen, d.w.z.: de cultureel inspirerende kracht die ze op individuele mensen placht uit te oefenen. Deze kritiek was ook van toepassing op wat er nog over was van de filologie. Wat Nietzsche betreft moesten beide wetenschappen zich tot natuurwetenschappen ontwikkelen, in de zin dat ze hun contact moesten hervinden met de levende kant van de taal, d.w.z. met de voortzetting van de cultuur. Eenheid moet niet worden opgevat als iets dat er in een oorspronkelijke toestand al was, maar als iets dat tot stand gebracht moet worden. Na zijn hoogleraarschap in de filologie, in zijn project van een 'vrolijke wetenschap', benadrukte Nietzsche een aanvullende behoefte: het belang van de kracht van 'de kudde' om afwijkende individuen voort te brengen en overeind te houden. Zijn filosofische strijd voor verschillen, voor de erkenning van unieke ervaringen, lijkt de samenhang van de taal te vooronderstellen die te ervaren valt in tonen.