De geschiedenis van het westerse denken valt goeddeels samen met de geschiedenis van de rede, of om preciezer te zijn: van de logos [1]. Ik wil proberen om de ver om zich heen grijpende strekking van deze Griekse aanduiding voor 'woord' of 'gesprek' te verhelderen. Een nauwkeuriger aanduiding van wat 'logos' inhoudt, kan zich pas in de loop van mijn betoog aftekenen, omdat het gebruik van dit begrip zich door de tijd heen nogal heeft gewijzigd. In brede zin is de logos ingevuld als 'wereldrede', een term die onder andere betrekking kan hebben op de onvermijdelijke loop der dingen of op de Waarheid met een hoofdletter. In alle gevallen gaat het om de – als taal opgevatte – rede zoals die zich in de wereld ontvouwt, of in bijbelse termen: om 'het vleesgeworden woord'. Je zou kunnen zeggen: de logos is het gesprek dat de wereld is. Maar dat is een rijkelijk vage aanduiding.
Het 'gesprek van de wereld' begon in de oudheid, en wordt tot op de dag van vandaag gevoerd. Het is steeds een gesprek met de oudheid gebleven. Maar het toenemende verloop van tijd vereiste door de eeuwen heen steeds meer historisch overzicht om de overlevering te kunnen begrijpen. In de negentiende eeuw werd het wijdse uitzicht samengebald in een cultuurwetenschap die de hele geschiedenis tot een geheel probeerde te verbinden: de filologie. Een van de ingrijpendste gevolgen van de grote reikwijdte van de wetenschappelijke filologie was dat belangrijke episodes uit de geschiedenis voor beoefenaars van het vak veel dichterbij kwamen dan vanuit twintigste-eeuwse vernieuwingsdrang voorstelbaar is. Dat leidde tot dilemma's binnen het filologische krachtenveld: de geschiedenis en de tegenwoordige tijd stelden tegenstrijdige eisen. Enerzijds hield filologie een worsteling in met de logos, die als erfenis uit een andere tijd kritiek op de eigen tijd mogelijk en nodig maakte. Anderzijds waren filologen radicaal moderne, en daarmee zeer eigentijdse, wetenschapsbeoefenaars. Mijn betoog zal dit spanningsveld tussen wetenschap en traditie voelbaar maken.
In de afgelopen eeuw is het actuele belang van verreikend historisch overzicht minder vanzelfsprekend geworden, maar de filologische span- [p. 8:] ning is niet opgeheven. De verhouding tot de logos biedt ook voor huidige wetenschappelijke analyses en interpretaties een 'levende' achtergrond. Zelfs bij het afstand nemen wordt daar voortdurend op teruggegrepen, zij het vaak impliciet en zelfs onbewust. De geschiedenis van de logos werkt opdringerig door in de spanning tussen persoonlijke verbondenheid met een onderzoeksobject en afstandelijke, rationaliserende beschouwing. Die spanning kenmerkt niet alleen 'filologische' wetenschappen als de filosofie en de taal- en letterkunde, maar elke wetenschappelijke analyse en interpretatie. Inzicht in deze spanning kan licht werpen op alle hedendaagse discussies over betekenis en waarheid.
Een indruk van de theorievorming over de logos – van de 'logica' in de eigenlijke zin van het woord – valt eigenlijk alleen samen te sprokkelen uit oude handboeken. Ik wil hier een handzamer ingang bieden door zulke lijvige opsommingen [1] tot enkele lijnen terug te brengen. Over de keuze en de interpretatie van de getrokken lijnen is uiteraard discussie mogelijk. Geschiedenis is altijd mede de geschiedenis van degene die achterom kijkt. Want waarom zou die zich op de geschiedenis storten? Wat mij betreft alleen omdat ze voortduurt. Ik beoog dan ook vooral te voorzien in de leemte waar ik zelf tegenaan liep toen ik naar een overzichtelijke inleiding in de filologie zocht. In de hoofdstukken 1 tot en met 6 geef ik een indruk van het filologische gevoel van nabijheid van het verleden door een cultuurhistorisch licht te werpen op de lotgevallen van de logos. In de hoofdstukken 7 tot en met 10 spits ik het dan verkregen perspectief toe op de negentiende-eeuwse vakwetenschappelijke filologie.
Voor commentaar op eerdere versies van deze tekst ben ik dank verschuldigd aan Hans Achterhuis, Marja Delfos, Tieme van Dijk, Marianne Donker, Annemie Halsema, Justine Pardoen, Marca Schasfoort, Arie Verhagen, Henk van der Waal, Mariëtte Willemsen en Anton Zijderveld.