Drie veranderingen noem ik u van de geest: hoe de geest tot kameel wordt, tot leeuw de kameel, en tot kind uiteindelijk de leeuw.
[...]
'Wat is het zwaarste, helden?', vraagt de draagwillige geest, 'dan zal ik het op me nemen en blij zijn met mijn kracht.
Is het niet: zich vernederen om z'n hoogmoed te pijnigen? Z'n dwaasheid laten schitteren om de spot te drijven met z'n wijsheid?
Of is het [...]: zich met eikels en gras van de kennis voeden en de ziel honger laten lijden omwille van de waarheid?
Of is het [...]: houden van hen die ons verachten, en het spook de hand reiken als het ons angst wil aanjagen?'
Al dit zwaarste neemt de draagwillige geest op zich: als een kameel die beladen de woestijn in rent, zo rent hij zijn woestijn in.
Maar in de eenzaamste woestijn vindt de tweede verandering plaats: tot leeuw wordt hier de geest; vrijheid wil hij veroveren en meester zijn over z'n eigen woestijn.
Z'n laatste meester zoekt hij hier: zíjn vijand wil hij worden en zijn laatste god; om te winnen wil hij met de grote draak vechten.
Wat is dat voor grote draak, die de geest geen heer en god meer wil noemen? 'Gij-zult' heet de grote draak. Maar de geest van de leeuw zegt 'ik wil'.
'Gij-zult' komt hij op zijn weg tegen, goudschitterend, een schubdier, en van iedere schub straalt in goud 'gij zult!'.
Duizendjarige waarden stralen van deze schubben, en aldus spreekt de machtigste van alle draken: 'alle waarde van de dingen ... straalt van mij af'.
'Alle waarde werd al geschapen, en alle geschapen waarde ... dat ben ik. Waarlijk, er moet geen "ik wil" meer zijn!'. Aldus spreekt de draak.
[...]
Zich het recht toe-eigenen tot nieuwe waarden, dat is de vreselijkste toe-eigening voor een draagwillige en eerbiedige geest. Waarlijk roof is het voor hem en zaak voor een rovend dier.
Als z'n heiligste hield hij eens van 'Gij-zult'. Nu mag hij zelfs in het heiligste alleen nog waan en willekeur vinden, om vrijheid van z'n liefste te roven. De leeuw is nodig voor deze roof.
Maar zeg, mijn broeders, wat kan het kind nog dat ook de leeuw niet kon? Waarom moet de rovende leeuw ook nog tot kind worden?
Onschuld is het kind en vergeten, een nieuw begin, een spel, een uit zichzelf rollend rad, een eerste beweging, een heilig jazeggen.
[...]
Aldus sprak Zaratoestra. En hij was toen in de stad die genoemd werd: de bonte koe.