Vervolg Bladeren Voorafgaande Publicaties:
Van ironie
naar skepsis Contact Overzichtsbladzijde
Niels Helsloot Niels Helsloot

 


Niels Helsloot, Van ironie naar skepsis, Stichting Neerlandistiek VU, Amsterdam en Nodus, Münster, 1992, pp. 17-20.
Hoofdstuk 2, Compensatie van het tekort, paragraaf 2.2.
© 1992, 2003 (gewijzigde spelling)

 

Formalisering als taalzuivering

Zowel bij Bernstein als bij het Esperanto als bij Heidegger gaat het erom op een ongecorrumpeerde manier te leren praten, zonder de beperkende invloed van de bestaande maatschappijvorm. Alle hoop is gericht op een waarheid zonder vals bewustzijn en zonder zijnsvergetelheid. De sociolinguïstiek en het Esperanto houden op de toekomst gerichte maatschappelijke idealen in, waarbij de sociolinguïstiek bereid is tot aanpassingen aan heersende talen, terwijl het Esperanto probeert te ontkennen dat het slechts op een beperkt aantal talen geënt is. Heidegger doet eerder een stap terug naar een in het verleden door het westerse denken overgeslagen stap, en sluit zich enerzijds aan bij heer- [p. 18:] sende cultuurtalen (naast het Duits ook bij het Grieks), maar vertoont in zijn jargon anderzijds een eigenzinnigheid die de communicatie met 'anderstaligen' bemoeilijkt. In principe zal aansluiting bij de taal van een bredere groep beter overeenstemmen met het maatschappelijk haalbare, en ontwikkeling van een nieuwe taal meer ruimte laten voor invulling met hooggestemde idealen. Heidegger illustreert enerzijds dat een 'bernsteiniaanse', zich compromitterende verbondenheid met het Duits – hoe onvermijdelijk ook – een al te makkelijke knieval voor de macht kon inhouden. Anderzijds blijft zijn gedrevenheid door zuiverheid het risico inhouden van een te gemakkelijke verwerping – of een 'esperantistische' ontkenning – van verbondenheid met onzuivere 'zijnde' talen (Van der Waal 1990). In het eerste geval kan kritiek niet geuit worden, in het tweede geval raakt de aansluiting zoek bij de verscheurdheid van de alledaagse werkelijkheid. Hieruit blijkt dat, of het doel nu als door anderen bereikt of als inzet van hoop wordt gezien, er steeds een risico is dat het verabsoluteerd of al te zeer geïdealiseerd wordt. Behalve in hun gebondenheid aan dit probleem vertonen al deze idealen een sterke overeenkomst in hun verzet tegen misverstanden die door gebruik van de gangbare taal kunnen ontstaan. Op dit punt vertonen ze ook overtuigende parallellen met pogingen tot het ontwikkelen van formele talen. Daarop zal ik nu uitgebreider ingaan.
   De theorievorming die ten grondslag ligt aan de ontwikkeling van formele talen, is meer gericht op taal als systeem (en aanvankelijk ook nog op de verhouding daarvan tot 'de dingen') dan op communicatie. Ze gaat amper in op het maatschappelijke belang van zuiverheid. Als daar iets over gezegd wordt, dan blijft het bij marginale opmerkingen, die door de auteurs in kwestie niet maatschappelijk worden geïnterpreteerd. Het blijft dus van belang om steeds uitdrukkelijk te bedenken op welke manier de systematische inzet van de logica en taalfilosofie verbonden is met eenvoudiger maatschappelijk in te kleuren voorkeuren voor zuivere talen als de bovengenoemde.
   Het ontwikkelen van een zuivere taal speelt niet alleen een rol als het erom gaat groepen mensen te emanciperen, of het wezen van de dingen uit te drukken. In de moderne wetenschapsbeoefening krijgt zuiverheid ook vaak een zelfstandig belang: er is een formele taal nodig om een consistent en samenhangend denkkader tot stand te bren- [p. 19:] gen. Zo'n kader hoeft niet noodzakelijk te worden opgevat als weerspiegeling van de werkelijkheid (zoals die is, geweest is of moet worden). Hoewel wetenschappelijke waarheden wel vaak worden gebruikt om enig-ware werkelijkheden te promoten, kan het formuleren van consistente, samenhangende kennis doel op zich zijn. Wetenschappelijke taal vertoont dan ook kenmerken die overeenkomen met Bernsteins uitgebreide code, die hij ook al toepasselijk 'formele taal' noemde (zij het in een iets andere zin). Hoewel het voortbrengen van kennis een belangrijke functie van deze taal is, is het niet noodzakelijk om ervan uit te gaan dat het de enige functie van taal is. Taal kan schoonheid, enthousiasme, extase en allerlei irrationele gevoelens en verlangens uitdrukken. Maar dat soort persoonlijke ervaringen vallen in het ideale geval buiten het objectiverende bereik van de wetenschapsbeoefening. Het beroep op een zuivere, min of meer onpersoonlijke kennis-taal maakt het niet onmogelijk om wetenschappers als mensen te zien, met stokpaardjes, belangen en emoties, maar het houdt deze aspecten buiten de wetenschappelijke gedachtewisseling. Persoonlijke verschillen zijn alleen toelaatbaar binnen de grenzen van het wederzijds begrip tussen vakgenoten, die ook taalgenoten zijn in zoverre ze hun 'kunstmatige' vaktaal delen. Dit uitsluiten van persoonlijke verschillen komt overeen met het uitsluiten van de eigen culturele achtergronden in het Esperanto (dat overigens ongeveer gelijk met de moderne logica ontstond). Anderzijds gaat het echter, net als bij Heidegger, om hoogst gespecialiseerde subtalen, die alleen begrijpelijk zijn voor ingewijden.
   Het bestaan van een gemeenschappelijke werkelijkheid en van taalgemeenschap wordt binnen wetenschappelijke disciplines vaak eerder voorondersteld dan gethematiseerd, wat in combinatie met het maatschappelijke aanzien dat wetenschap lang heeft gehad, makkelijk tot de gedachte leidt dat 'de' werkelijkheid uit formeel-wetenschappelijk te kennen dingen bestaat. Wat in wetenschappelijke taal niet zuiver te formuleren valt, zou dan onzinnig zijn of zelfs helemaal niet bestaan (vgl. Cratylus). Mensen die de wetenschappelijke toegangsweg tot 'de dingen' of 'het Zijn' niet delen, moeten dat dan maar op autoriteit geloven. Omdat wetenschap deze autoriteit niet vanzelf heeft, wordt er voortdurend geprobeerd haar kennisaanspraken te rechtvaar- [p. 20:] digen. Pogingen om haar taal op een 'ontologische' manier eenduidig te maken, d.w.z. met een beroep op feitelijke waarheid (op 'de dingen'), lijken echter sinds de middeleeuwen een voortdurend verder afnemende greep op de kennisvorming in de westerse wereld te hebben. Ik zal me daarom eerst richten op sedertdien oprukkende pogingen om de wereld op een 'epistemologische' manier eenduidig te maken, d.w.z. met een beroep op disciplinaire systematiek (op formele kennis). Daarna (in hoofdstuk 3) kan dan worden uitgewerkt hoe zulke formele pogingen om de taal eenduidig te maken gecontrasteerd kunnen worden met 'pragmatische' pogingen, met een beroep op maatschappelijke communiceerbaarheid.

Vervolg


Inhoud

Literatuurverwijzingen
Begin van de bladzij

www.nielshelsloot.nl