Vervolg Bladeren Voorafgaande Publicaties:
Zeggen wat
vanzelf spreekt Contact Overzichtsbladzijde
Niels Helsloot Niels Helsloot

 


Niels Helsloot, 'Zeggen wat vanzelf spreekt, Taal en subjektiviteit in Pêcheux' diskoerstheorie', in: Krisis 17, 1984, pp. 71-72.
Hoofdstuk 3, Pêcheux' discourstheorie, paragraaf 3.2.
© 1984, 2003 (gewijzigde spelling)

 

Het discours als proces

Omdat de termen "taal" en "taalsysteem" vrij eenduidig gebruikt worden voor gehelen van zogenaamd neutrale betekenissen, kan het "aan elk onderscheid voorafgaande systeem van verschillen" beter aangeduid worden met "discours". Binnen het discours valt dan niet meer te onderscheiden tussen een (neutraal) taalsysteem en (individueel) taalgebruik, omdat het systeem alleen maar in z'n gebruik bestaat en elk gebruik systematisch is (d.w.z. van ander gebruik verschilt). Taal wordt daardoor onlosmakelijk verbonden met maatschappelijk handelen. Het discours verbindt beide in een zich steeds ontwikkelend geheel van (talig/maatschappelijke) vanzelfsprekendheden, dat voorondersteld moet worden voor de effectiviteit van betekenissen in het dagelijks leven (p. 55-60, 111-2).
   Pêcheux blijft naast het discoursbegrip ook het begrip taal hanteren. De taal is dan het relatief zelfstandige object van de taalkunde (p. 58). Een toch nog betrekkelijk neutraal gebied. Deze betrekkelijke neutraliteit heeft Pêcheux nodig, om de maatschappelijke verhoudingen te kunnen analyseren als functie van kenmerken van de taal. Als de taal niet relatief zelfstandig was, zouden deze kenmerken ook weer op de voortdurend veranderende maatschappelijke verhoudingen herleid moeten worden. Je komt dan in een cirkel terecht waarin je nergens meer kunt beginnen. Toch lijkt dat de enige mogelijkheid te zijn als er geen betekenissen aan het discours vooraf gaan. De begrippen "taal" en "maatschappij" kunnen elkaar dan niet zonder meer verhelderen. Je moet dan eerst op het discours als "open ontwikkeling" ingaan. Doordat Pêcheux vasthoudt aan de betrekkelijke neutraliteit van de taal, dreigt het discours er weer als een soort "taalgebruik" van afhankelijk te worden – een voorstelling van zaken waar Pêcheux zich uitdrukkelijk tegen verzet [14]. Zijn dubbelzinnigheid op dit punt hoeft echter voorlopig geen zorgen te baren, omdat Pêcheux zich in zijn theorievorming vooral richt op de maatschappelijke werking van taal, en amper aandacht besteedt aan het relatief zelfstandige aspect ervan. We kunnen hem dus begrijpen alsof hij het discours een eenduidig primaat verleent boven "daaraan gerelateerde" zelfstandigheden als de taal en de ideologie. Pêcheux' vaagheid is begrijpelijk, omdat deze interpretatie botst met onze dagelijkse vanzelfsprekendheden. Het is daarom ook belangrijker om te laten zien, hoe hij tegenspraken blootlegt in de traditie waarin hij tenslotte toch nog staat, dan om deze tegenspraken weer te laten verdwijnen achter met stel- [p. 72:] ligheid verkondigde oplossingen (vgl. p. 7).
   Pêcheux' neiging om het primaat van het discours niet al te scherp te stellen, kan ook begrepen worden vanuit Althussers problemen met het primaat van de ideologie. Althussers centrale vraag was: hoe worden de bestaande verhoudingen in stand gehouden? Als hij daarop antwoordt, dat daarvoor in eerste instantie een ideologische aanspreking tot subject verantwoordelijk moet worden gesteld, dan ligt het voor de hand dat er aan een constante aanspreking door de ideologie niet te ontkomen valt. Anders zou de instandhouding niet afdoende verklaard zijn. De aanspreking moet voortdurend en altijd al werken om de onderwerping van individuen en het in stand blijven van die onderwerping te garanderen. Maar dat houdt in, dat de ideologie eeuwig is, dat geen enkel subject ooit aan de werking van de ideologie kan ontsnappen. Aan deze opvatting zitten twee problemen vast:
– De mogelijkheid van verzet tegen de ideologie wordt volkomen uitgesloten. Zelfs Althussers eigen theorie – hoe "wetenschappelijk" het marxisme ook kan zijn – ontkomt niet aan de aanspreking.
– Om een constante aanspreking te garanderen, moet de ideologie een vast en onveranderlijk gegeven zijn. "Ideologie" zou dan een onafhankelijke betekenis moeten hebben, wat in contrast staat tot zijn eigen definitie, waarin hij zich zoveel mogelijk aan neutrale betekenissen onttrekt.
Er zijn bij Pêcheux allerlei sporen van deze problematiek te vinden, maar in principe onttrekt hij zich eraan. Hij ziet de ideologie (als onderdeel van het discours) niet uitsluitend als instandhoudend, maar kent er een aanzienlijk veranderend aspect aan toe. "Instandhouding/verandering" wordt één proces, dat ontsnapt aan de controle van de staat (p. 97-9). Althussers ideologische staatsapparaten omschrijft hij dan ook veel opener als ideologische formaties. De centrale vraag wordt zo dynamischer dan die van Althusser: hoe ontwikkelen vanzelfsprekendheden zich binnen het discours?

 
Begin van de bladzij

Verwijzingen
p. 82   14.   Je kunt er ook aan twijfelen of het discours bij Pêcheux wel consequent aan de ideologie voorafgaat. (De ideologie neemt bij Althusser de plaats van relatieve zelfstandigheid in t.o.v. de economische verhoudingen.) Woods 1977 laat deze mogelijkheid uitdrukkelijk open.


Begin van de bladzij

www.nielshelsloot.nl