Vervolg Bladeren Voorafgaande Publicaties:
Vrolijke wetenschap Contact Overzichtsbladzijde
Niels Helsloot Niels Helsloot

 


Niels Helsloot, Vrolijke wetenschap, Nietzsche als vriend, Baarn, Agora 1999, pp. 213-218.
Hoofdstuk 4, Vriendschap en liefde, paragraaf 4.5.
© 1999, 2003

 

Kortstondige trouw

'Men kan handelingen beloven, maar geen gevoelens; die zijn onwillekeurig. Wie iemand belooft altijd van hem te houden of hem altijd te haten of trouw te zijn, belooft iets wat niet in z'n macht ligt' [1]. Wat je wel kunt beloven, is zo te handelen dat de schijn van liefde in stand blijft. Dat leidt tot de gewoontes die ten grondslag liggen aan de 'gewone' moraal en aan het plezier daarin. Het instituut van het huwelijk is zo'n gewoonte. Het 'houdt hardnekkig het geloof overeind dat de liefde, hoewel het een hartstocht is, als zodanig toch blijvend kan zijn, ja zelfs dat de blijvende levenslange liefde als regel kan worden gesteld' [2]. Dit geloof dwingt tot een dwangmatige liefde-bij-gebrek-aan-liefde. Zulke poppenkast maakt dat men zich gevoelens van liefde gaat aanpraten. Die neiging wordt nog versterkt door machtseffecten die net als veel magie en tovenarij aangrijpen op iets tastbaar lichamelijks: 'het lichamelijke biedt het houvast waarmee men het geestelijke kan binden' [3].
   Wie vrij wil zijn, moet dus voorzichtig zijn: zo iemand zal alles waarin hij vast kan raken, liefst oppervlakkig benaderen. 'Waarschijnlijk zal zelfs zijn liefde tot mensen voorzichtig en wat kortademig zijn, want hij wil zich slechts met de wereld van de genegenheden en de blindheid inlaten voor zover dat omwille van de kennis nodig is' [4]. Als je door een hevig gevoel van liefde bevangen bent, is er maar een heel klein beetje 'goede (gewoonlijk kwaad genoemde) wil tot hartstocht' nodig om de emmer te doen overlopen en het verstand en de verstandelijke twijfel te verdoven. Anderzijds, als de hartstocht afneemt, lijken alle minder sterke gevoelens slap, en heeft men nog liever hevige onlust dan matte lust. Aan [p. 214:] de onlust en pijn die dan volgen, zouden we wat minder moeten leren lijden. Ze komen voort uit het feit dat wat in hartstocht beloofd of besloten is, verraden moet worden; dat de idealen weer prijsgegeven moeten worden. De teleurstelling over dit verlies maakt een minder aan hartstochten uitgeleverde liefde nodig.

Deze terughoudendheid spreekt vooral uit Nietzsches opvatting van het huwelijk. De begeerte die liefde kenmerkt is voor hem verbonden met eerbiedige vrees. Maar de spanning tussen liefde en eer maakt 'eerzuchtige mensen' weerbarstig tegen liefdevolle aandacht die geen eer bewijst – geen scheidende, onderscheidende, hoger of lager plaatsende macht erkent. 'Liefhebben en zachtaardig zijn moet men leren, en wel van jongs af aan; als opvoeding en jeugd ons geen gelegenheid geven deze gevoelens te oefenen, dan verdort onze ziel en wordt ze zelfs ongeschikt om de tedere vindingen van liefdevolle mensen te begrijpen' [1]. Om het huwelijk 'eervol' te maken, is het nodig om er nieuwe idealen voor uit te vinden [2]. Nietzsche uit zich daarover tegenover vrienden met huwelijksplannen, en in eigen huwelijksaanzoeken. Met name in de tijd rond zijn ziekteverlof fantaseerde zowel zijn zus Elisabeth, die hem geruime tijd verzorgde, als zijn 'moederlijke vriendin' Malwida von Meysenbug waarmee hij een groot deel van deze tijd doorbracht, over manieren om hem aan een 'goede maar rijke' vrouw te helpen [3]. Dit had in één klap zowel de ontsnapping aan zijn beroep gemakkelijker gemaakt als de benodigde verzorging. 'Goed' is in dit verband dus vooral ondergeschikt aan zijn belangen (herhaaldelijk noemt hij ook de behoefte die hij vanwege zijn slechte ogen had om voorgelezen te worden). Toch loopt Nietzsche niet echt warm voor de aangeprate oplossing.
   Ook ontraadde hij vrienden het huwelijk: 'Het is vreselijk zoals mannen door de binding aan een ondergeschikt wezen achteruitgaan, en soms lijkt me dat we betere dingen te doen hebben dan aan dat hele huwelijkshoofdstuk aandacht te besteden' [4]. Deze aan Gersdorff gerichte woorden beletten niet dat Nietzsche hem toen het erop aankwam, aanmoedigde om zijn besluit tot 'een goed huwelijk' door te zetten in plaats van in onzekerheid af te wachten. Enkele dagen na een eigen aanzoek – in de trant van 'schrik niet, maar wilt u mijn vrouw worden; denkt u niet dat we daar beiden vrijer door kunnen worden; antwoordt vrijmoedig met ja of nee' – [p. 215:] schreef Nietzsche Gersdorff: 'Voor geen goud een huwelijk uit conventie! [...] Tienduizendmaal liever alleen blijven, dat is nu mijn oplossing in deze zaak'. En kort daarna: 'Getrouwd wordt er niet; ik haat de beperking en de vervlechting met de hele "beschaafde" orde der dingen zo, dat er amper een vrouw zal zijn die vrijzinnig genoeg is om me te volgen' [1]. Toen ook Gersdorffs plannen strandden, probeerde Nietzsche hem te troosten met de platvloersheid van het huwelijk: 'Als je bedenkt hoeveel mensen er voortdurend trouwen, dan moet je om de kinderlijke dikdoenerij van al deze liefhebbenden lachen' [2]. Gersdorff voelde zich daardoor allerminst getroost.
   Toen Nietzsche Rohde geluk wenste met zijn huwelijksplannen [3], voegde hij gelijk toe dat hijzelf zulke verlangens om een of andere reden maar zelden had. Ook Franz Overbeck, die jaren met Nietzsche in één huis had gewoond, trad in dezelfde tijd in het huwelijk. Over de gevolgen van deze huwelijken stelt Nietzsche zichzelf gerust met de gedachte dat hij zijn vrienden door hun geluk niet zal kwijtraken. Zelfs moedigt hij Rohde aan om zijn geluk te vóelen. Maar bij de gedachte aan dat geluk raakt hij in tranen zonder daar een reden voor te weten. 'We zullen het de psychologen eens vragen; die krijgen er uiteindelijk uit dat het jaloezie is, dat ik je je geluk niet gun, ... of ergernis dat iemand mijn vriend ontvoerd heeft' [4]. De vrijheid die vriendschappen kenmerkt, kan aan de monomanie van het huwelijk makkelijk ten prooi vallen.
   In Menselijk, al te menselijk [5] stelde Nietzsche vast dat een goed huwelijk op het talent tot vriendschap berust, zodat de beste vriend ook de beste partner is. Hierbij tekende hij gelijk aan dat het zogenaamde huwelijk uit liefde op behoefte gebaseerd is; om het op vriendschap te baseren is een lichte lichamelijke weerzin nodig. Het huwelijk als vriendschapsrelatie, dat Nietzsche voor de toekomst voorstelt, is dus niet erg geschikt om seksuele verlangens te bevredigen. 'Een goede echtgenote, die vriendin, helpster, moeder, gezinshoofd, beheerster moet zijn, ja misschien los van de man een eigen zaak of ambt moet hebben, kan niet tegelijk bijslaap zijn: dat zou in doorsnee te veeleisend zijn' [6]. Omdat het 'voor de gezondheid' (van de man?) niet bevorderlijk is om driften te onderdrukken, is een andere bijslaap nodig.
   Binnen het huwelijk moet de zinnelijkheid dan gericht zijn op een [p. 216:] gezamenlijk groot doel: het voortbrengen en opvoeden van een nieuwe generatie (let wel: alweer vriendschap met een bruggetje). Het burgerlijke huwelijk is tenslotte niets dan de maatschappelijke toestemming die aan twee personen wordt verleend om in het belang van de maatschappij met elkaar te neuken [1]. Voor Nietzsche is vooral de oude adellijke huwelijksopvatting van belang, die in alle openheid gericht was op het fokken van een bepaald heersend menstype dat de aristocratische traditie voort kon zetten. Zo kreeg de vrouw al bij de Grieken de belangrijke taak toegekend om 'mooie, machtige lichamen voort te brengen, waarin het karakter van de vader zo ongebroken mogelijk voortleefde' [2].

Voor verwekking zou de wil aangenomen moeten worden om een evenbeeld en voortbestaan van de geliefde persoon te wíllen hebben, en een gedenkteken van de eenheid ermee, ja een voltooiing van de drift naar eenheid door een nieuw wezen. [3]
Alle omgang draait in deze zin om zwangerschap, of er nu kinderen, gedachten of boeken worden voortgebracht. Het geslachtsonderscheid doet daarbij niet ter zake; verwekken gaat niet wezenlijk geslachtelijk. 'Het is een zeer sterke uitdrukking van individuele lust; hoe hoger een wezen is, hoe sterker het individuele eraan wordt' [4]. Een huwelijk kán bijdragen aan de individuele ontwikkeling. Maar in de meeste gevallen wordt die erdoor verstoord. Dan is anticonceptie zinnig. Het is dan beter om naar de hoeren te gaan dan te trouwen: 'hoeren zijn eerlijk en doen wat ze lief is en richten een man niet te gronde door de wurggreep van de "huwelijksband"' [5].
   In Tautenburg geeft Nietzsche Lou te kennen dat de enorme verwachtingen die vrouwen van seks hebben, hen zijns inziens de ogen bederft voor verdere perspectieven [6]. Bij mannen is liefde niet altijd een soort hebzucht. In sommige gevallen is het de aanbidding voor een lijdende en verhulde god (vgl. p. 184). Hiermee weerspreekt hij de meisjesgedachte dat een man alleen maar vriendschap met een vrouw sluit als hij niet méér kan bereiken. 'Er zijn er genoeg die op aarde niets beter weten dan met een vrouw samen te liggen. Wat weten zij van geluk!' [7]. De zwangerschap waar alle omgang tussen mensen om draait levert een in- [p. 217:] dividueler resultaat op als men zich niet laat belemmeren door huwelijken. Nietzsche trekt de conclusie dat 'de vrijdenker' in doorsnee alleen moet blijven. 'Ik dacht dat alle vrouwen bij het lezen van zulke dingen blij zouden zijn geen vrijdenkers als man te hebben, en zo meende ik het huwelijksgeluk in het algemeen bevorderd te hebben' [1]. Zijn eigen geluk kan daarmee moeilijk meer in een huwelijk worden gezocht (en zelfs niet in het 'met een vrouw samenliggen').
   De kennismaking met een 'vrijdenkster' als Lou verandert de zaak. De mijlpaal tussen twee crisissen die 1882 vormt, is een stuk veraangenaamd door 'de glans en charme van deze jonge, waarlijk heroïsche ziel' [2]. Nietzsche voelt zich door vaste vriendschap verbonden in het besef dat 'vast' slechts zo vast is als op aarde te krijgen valt. De principiële kortstondigheid van de ontmoeting tussen schepen die elk hun eigen zee moeten kiezen, voorkomt de tirannie van blijvende gewoontes. Maar het geloof in zo'n ontmoeting biedt ook een alternatief voor de afschrikwekkende noodzaak tot voortdurende improvisatie in een leven zonder enige gewoonte.
Ik houd van korte gewoontes en zie ze als niet genoeg te waarderen middel om véle zaken en toestanden te leren kennen, tot op de bodem van hun zoet- en bitterheden. [...]. Steeds denk ik dat dít me blijvend zal bevredigen – ook de korte gewoonte kent dit hartstochtelijke geloof, het geloof in de eeuwigheid – en dat ik te benijden val omdat ik het gevonden en herkend heb. Het voedt mij nu 's middags en 's avonds en verspreidt een intense genoeglijkheid om zich en in mij, zodat ik niets anders verlang, zonder te hoeven vergelijken of verachten of haten. En op een dag heeft het z'n tijd gehad: het goede gaat van mij weg, niet als iets wat me nu weerzin inboezemt, maar in vrede en van mij verzadigd, zoals ik ook omgekeerd wegga alsof we elkaar dankbaar zouden moeten zijn en elkaar zó de handen ten afscheid zouden reiken. [3]
Lou komt met Nietzsche in ieder geval overeen in haar weerzin tegen vaste gewoontes, maar ze is bovendien minder dan hij geneigd om uit voorkomendheid toch maar rekening te houden met verwachtingen van anderen. Deze neiging zat Nietzsche tot dusver steeds in de weg, ook zonder huwelijk; in dat opzicht valt zijn Bitte aan Lou te begrijpen uit hoop op een gezichtspunt dat een dam opwerpt tegen zijn neiging tot aanpassing. Lou kan zo'n gezichtspunt waarschijnlijk júist bieden doordat [p. 218:] ze zich niet in een huwelijk laat vangen. Haar vrijheidsdrang geeft Nietzsche – een aanlokkelijk én bedreigend – zicht op zichzelf.

 
Begin van de bladzij

Werk van Nietzsche
Literatuur
p. 213   1.   1878 (58); KSA 2: 76-77.
 2.1881 (27); KSA 3: 37-38.
 3.1878 (111); KSA 2: 114.
 4.1878 (291), vgl. (584), (597), (606); KSA 2: 235, 336, 341, 344.
p. 2141.1878 (601), vgl. (603); KSA 2: 342, 343.
 2.1881 (151); KSA 3: 142-143.
 3.Aan zijn zus resp. Meysenbug, april, juni, juli, september 1877; KSB 5: 231, 241, 250, 284.
 4.Aan Gersdorff, mei 1875, vgl. september 1875; KSB 5: 48, 112.
p. 2151.Aan Trampedach, april 1876, aan Gersdorff, april en mei 1876; KSB 5: 147, 152, 163.
 2.Aan Gersdorff, december 1877; KSB 5: 295, vgl. Colli en Montinari 1988b: 78.
 3.Aan Rohde, juli, september 1876; KSB 5: 176, 187.
 4.Aan Rohde, augustus 1877; KSA 5: 277.
 5.1878 (Weib und Kind; 377-437); KSA 2: 265-284.
 6.1878 (424), vgl. N/1884 26[184]; KSA 2: 278, KSA 11: 198.
p. 2161.N/1882 1[34], 3[1]51, N/1886 4[6]; KSA 10: 18, 59, KSA 12: 179.
 2.1878 (259); KSA 2: 214.
 3.N/1882 1[78], vgl. 1[89]; KSA 10: 30, 32.
 4.N/1880 6[155]; KSA 9: 236.
 5.N/1880 5[38]; KSA 9: 189-190.
 6.Aan Salomé, augustus 1882; KSB 6: 243 = KSA 10: 37.
 7.N/1882-83 5[1]267; KSA 10: 219.
p. 2171.Aan Seydlitz, mei 1878; KSB 5: 327.
 2.Aan Meysenbug, juli 1882; KSB 6: 224.
 3.1882 (295); KSA 3: 535.


Begin van de bladzij

www.nielshelsloot.nl