Stilzwijgen
De overgang van de 'klassieke' vriendschapsverhouding tussen mannen die Nietzsche met Wagner had, naar zijn troubadoursliefde voor een (bemiddelende) vrouw is van doorslaggevend belang voor de invulling van zijn 'vrolijke wetenschap'. De overgang naar een hoofse context bracht een hoffelijk zwijgen met zich mee over wellustig-verachtend-overmoedig-verheven stemmingen die alleen maar uit te drukken zijn in 'half psychiatrische muzikale opwinding' [1]. Vrouwelijke bemiddeling maakt het mogelijk die 'muziek' in te bedden in een algemeen begrijpelijke taal, die de oppervlakte cultiveert en versiert om een 'volkse' eenheid te stichten die het ontbreken van diepere waarheden verhult. Het zwijgen daarover sluit aan bij de neiging in de troubadourslyriek om, zelfs waar de lof op een dame in heldere bewoordingen gezongen wordt, tenminste een geheim te bewaren over de identiteit van de bezongene. Dit zwijgen biedt een antwoord op de vraag die aan het eind van het vorige hoofdstuk bleef liggen: hoe vind je de moed die nodig is om leeuwinnen te melken? Hoe vind je de moed tot een 'gedachte' zoals Nietzsche tijdens het ochtendgloren van De vrolijke wetenschap aan zijn horizon zag opkomen? Hoe kun je als scepticus ooit vertrouwen?
Om te bewijzen dat 'een scepticus soms zeer uitgelaten dweperij [Schwärmerei] nodig heeft om dan weer gekalmeerd naar het land van het "misschien-en-misschien-ook-niet" terug te keren' [2], geeft Nietzsche enkele uitgangspunten voor 'bewust weten'. Bewustzijn is 'weten van een weten' (vgl. het 'kennen van het gekende' uit de proloog), waarbij dit laatste weten het vooroordeel van onze zintuigen is; dit gaat aan de waarneming vooraf. Nietzsche vertelt dat dit inzicht 'onlangs door mijn zwermende [schwärmenden] duiven uit de wolken naar mij toe gebracht' is; en nadat ze de boodschap hebben overgebracht, stuurt hij de duiven terug om de wolken te geven wat de wolken toebehoort. 'Ik doe wat mij het liefste is, en juist daarom deins ik ervoor terug het met grote woorden te benoemen; ik wil er niet aan dat het een verheven dwang zou zijn, een wet die ik gehoorzaam. Ik hou te veel van wat mij het liefste is om me dáártegenover gedwongen te tonen' [3]. Als te gehoorzamen wet behoren de zinnelijke vooroordelen die je 'dwepende' verbindingen zouden bepalen, 'de wolken' toe.
Duiven, de brengers van de boodschap die beter onbewust kan blij- [p. 236:] ven, zijn zeer zeldzame vogels in Nietzsches werk. Het is opvallend dat ze vóór de kennismaking met Lou voorkwamen op een moment waarop Rée onbereikbaar was. Als dat had gekund, had Nietzsche de afstand overbrugd door 'duiven met olijvenvredes- en gezondheidstakjes' te sturen [1]. Als dwepende zwermen hadden ze dan de afstand kunnen overbruggen die in Nietzsches Bitte veel kleiner geworden is, en die overbrugd lijkt te kunnen worden door Lou. Dat maakt de leeuwenpositie die Nietzsche tussen zichzelf en zijn beste vriend nodig heeft, ook tot een duivenpositie [2]. Lou lijkt een boodschap over te kunnen brengen (de boodschap dat het vooroordeel van onze zintuigen aan de waarneming voorafgaat), en ze lijkt daarmee zelfs een kring te bereiken. Nietzsche zelf houdt de boodschap die zij uitdraagt liever stil: hij stuurt het 'woord dat op duivenvleugels komt' of 'op duivenvoeten komt' [3] terug naar de stilte van de wolken. In Aldus sprak Zaratoestra zal Zaratoestra in een droom door een fluistering zonder stem worden aangemaand om te spreken. Hij weert dat af, want de mensen begrijpen hem niet en hij wordt bespot om zijn 'eigen weg': '"Mij ontbreekt de leeuwenstem om te bevelen." Toen werd er weer als een fluisteren tot mij gesproken: "De stilste woorden zijn het die de storm brengen. Gedachten die met duivenvoeten komen, leiden de wereld."' Maar Zaratoestra laat zich nog steeds niet overhalen, en antwoordt: 'Ik schaam me' [4].
In het vorige hoofdstuk (paragraaf 3.6.) beklaagde ik me er enigszins over dat Nietzsche zo weinig aanknopingspunten bood om zijn gebruik van het begrip 'vrolijke wetenschap' te kunnen interpreteren. Zijn stilzwijgen kan nu worden begrepen als een hoffelijk gebaar dat moet voorkomen dat de scepsis beschaamd wordt die vrouwelijke wetenschap uitdraagt, maar ook dat de voorzichtige overbrugging van de kloof tussen strijders tot iets banaals wordt gemaakt [5]. Scepsis kan bemiddelen voor zover vrolijke wetenschappers genoegen nemen met een 'bruggetje' dat niet alleen gekenmerkt wordt door leeuwenmoed en directheid in het volgen van de eigen wil, maar ook door onschuld tegenover de bemiddelende drijfveren, en stilzwijgen. Als duif die met duiven zwermt, kan Lou kleine stapjes in de richting van de kring rond Wagner zetten. Misschien [p. 237:] blijft die kring doof voor het uitzonderlijke – misschien geldt dat zelfs ook wel voor Lou zelf [Taube is zowel duif als dove]. Maar juist als dat zo is, hoeft het zwermen van een duif met 'de massa' niet beschamend te zijn. Duiven ontwijden het mysterie niet. Want – en dat kan de conclusie van dit hoofdstuk zijn: duiven kunnen een boodschap overbrengen zonder die te begrijpen.
p. 235 | 1. | Aan Bülow (ontwerp), oktober 1872; KSB 4: 77. |
2. | N/1881 10[F101]; KSA 9: 438. | |
3. | N/1882-83 5[1]124; KSA 10: 201. | |
p. 236 | 1. | Aan Rée, december 1878; KSB 5: 370. |
2. | Vgl. 1882 (Scherz, List und Rache 11), 1887c (Lieder des Prinzen Vogelfrei, 'Mein Glück!'); KSA 3: 355, 648. | |
3. | N/1883 9[52], 13[1]; KSA 10: 363, 426. | |
4. | 1883b (Die stillste Stunde); KSA 4: 189. | |
5. | Dohmen 1994, die zich goeddeels achter Nietzsches 'verborgenheid' verbergt, is minder hoffelijk als hij Nietzsches hoop om juist in dit stilzwijgen begrepen te worden, meent te moeten aanpakken met een pak slaag (p. 329). |