Vervolg Bladeren Voorafgaande Publicaties:
Zeggen wat
vanzelf spreekt Contact Overzichtsbladzijde
Niels Helsloot Niels Helsloot

 


Niels Helsloot, 'Zeggen wat vanzelf spreekt, Taal en subjektiviteit in Pêcheux' diskoerstheorie', in: Krisis 17, 1984, pp. 77-79.
Hoofdstuk 4, De discourstheorie als tegendiscours, paragraaf 4.3.
© 1984, 2003 (gewijzigde spelling)

 

Het niet-identificeerbare subject

In zijn zelfkritiek (p. 211-20) lijkt Pêcheux een manier te hebben gevonden waarop hij af kan zien van de problemen die het proces zonder subject oproept zonder daardoor terug te vallen in een identificatie met het interdiscours. Hij herroept het onderscheid tussen identificatie en ontidentificatie, omdat hij inziet, dat ook de ontidentificatie (als "subjectieve toeëigening" van materialistische wetenschap en proletarische politiek) op een (tegen-)identificatie berust. Om deze stap te begrijpen, is het handig om te weten, dat Pêcheux zich behalve op Althusser ook – zij het veel minder uitgebreid – op Lacan beroept. Lacan geeft een "structuralistische" uitwerking van Freuds psychoanalyse waarin het subject wordt opgevat als een open plaats in het discours. Dat wil zeggen, dat het pas betekenis krijgt via de verschillen met de andere betekenaars [19] in het discursieve systeem, ofwel: via de verschillen met de Ander. Doordat "het andere" eveneens pas via de rest van het discours ingevuld wordt, krijgt het subject nooit een afgerond beeld van zichzelf. Het stoot [p. 78:] voortdurend op nieuwe verschillen zonder rust te vinden in een vaste betekenis. Het subject wordt daarom door Lacan begrepen als subject met een onbewuste, m.a.w. als (principieel onvervulbaar) verlangen. Pêcheux zag aanvankelijk een direct verband tussen de aansprekende instantie hij Althusser (het Subject, bijv. God of de politieagent die "hé, u daar!" zei) en de Ander bij Lacan. Op die manier probeerde hij een verband te leggen tussen ideologische onderwerping en onbewuste verdringing (p. 92) [20]. Hoewel Pêcheux dit verband niet echt uitwerkt, is hij op dit punt heftig bekritiseerd door Houdebine (1976). En van die kritiek lijkt hij zich in zijn zelfkritiek nogal veel te hebben aangetrokken (vgl. p. 212n1).
   Volgens Houdebine is er een aanzienlijk verschil tussen de subjectopvattingen van Althusser en Lacan. Hij stelt, dat Althussers subject niets meer is dan een object van de aanspreking (dat wil zeggen: voor een Subject). De vraag naar het subject kan daardoor slechts benaderd worden via de mislukkingen van het Subject, via ontsnapping aan de aanspreking (of bij Pêcheux: via ontidentificatie). Houdebine verwijt Pêcheux, dat hij hetzelfde subject dat via Althussers aanspreking tot stand komt, ook in de lacaniaanse psychoanalyse laat verschijnen. Pêcheux reduceert zo het subject tot een "moi" (object), terwijl Lacan nu juist laat zien, dat er ook een "je" (subject) in het spel is, dat per definitie aan de aanspreking (objectivering) ontsnapt. Het subject dat zichzelf volledig zou kunnen begrijpen (het ontidentificeerde subject van Pêcheux), is bij Lacan onmogelijk, omdat het zichzelf nooit via het discours – via alle andere betekenaars – kan objectiveren. Evenals bij iedere vorm van "identificatie" blijft het zich ontidentificerende subject gebonden aan het verlangen, dat altijd vanuit het onbewuste blijft doorwerken.
   Pêcheux' probleem berust volgens Houdebine op een verwarring van het discours met de ideologie. Het subject wordt in de eerste plaats door het discours gevormd. Het wordt slechts door de ideologie aangesproken (en het identificeert zich dus slechts met het interdiscours) voor zover het al door de Ander is "aangesproken". Maar de "aanspreking" door de Ander houdt geen identificatie in. Lacans subject valt niet zonder meer samen met de ideologisch geproduceerde betekenissen. De discursieve verschillen leggen tenslotte niet echt betekenissen vast, maar geven uiting aan een verlangen naar de Ander. Hierdoor komt er plaats voor een onbewuste, dat van meet af aan een totale ideologische aanspreking onmogelijk maakt. Door Pêcheux wordt zo'n onbewuste volgens Houdebine tegelijk met het subject van de wetenschap afgewezen. Het subject wordt daardoor afgesneden van de verankering in het verlangen, en overgeleverd aan een subjectloos, in Houdebines ogen "paranoïde" proces, waarin de "waarheid over de waarheid" zou kunnen worden uitgesproken. Hij stelt daar een "absoluut enkel- [p. 79:] voudig subject" tegenover; met een onbewuste en zonder waarheid.
   In zijn zelfkritiek geeft Pêcheux toe, dat hij ten onrechte een wetenschappelijk bewustzijn heeft aangenomen waarbinnen niets meer in strijd is, en dat opnieuw opgesloten zit in het vanzelfsprekende karakter van de eigen controle over kennis en handelen. Hij ontkent daarmee, dat het subject (ont-)identificeerbaar zou zijn. Hij erkent, dat het onbewuste nooit geheel verhuld wordt door de vanzelfsprekendheid van het ideologische subject. De onbewuste sporen van de subjectwording worden nooit geheel vergeten, maar werken onophoudelijk door in de "identiteit" van het subject (via dromen, versprekingen, tegenpraktijken, etc.). De "heersende" ideologie wordt lastiggevallen door minimale opborrelingetjes van verzet, die door hun oorsprong in het verlangen iets te zien geven "van een andere orde" (p. 216-8).

 
Begin van de bladzij

Verwijzingen
p. 83   19.   Vgl. noot 12; Lacan formuleert het "betekenisprobleem" als volgt: Betekenaars worden gekenmerkt door hun verschillen. Daardoor verwijzen ze niet naar betekenden, maar steeds slechts naar andere betekenaars. Zie over Lacan: Mooij 1979.
 20.Vgl. Althusser 1978: 84, 95-6.


Begin van de bladzij

www.nielshelsloot.nl