Hoe verhouden ridders zich tot draken? Hoe verhouden troubadours zich tot het ideaal dat ze aantrekt en afstoot? Op z'n minst overwinnen ze hun angst om zichzelf te verliezen. In de periode tussen De geboorte van de tragedie en De vrolijke wetenschap is Nietzsche langzaam genezen van een ziekte die voor praktische doeleinden Wagner kan worden genoemd. De moeizaam bevochten losmaking van dit ideaal en de eenzaamheid die daarvan het gevolg was, worden in 1882 doorbroken door een nieuwe idylle: de vriendschap met Paul Rée en Lou von Salomé. Beide genoemde boeken zijn mijlpalen in Nietzsches overgave aan vriendschappen. Behalve Wagner is Salomé de enige door wie hij zich ooit begrepen voelde, al spreekt hij dat nooit zo uitdrukkelijk uit [1]. En dat geeft een belangrijk antwoord op de vraag waarnaar hij greep toen alles om hem heen in goud veranderde: een troubadours-antwoord.
De bepaling van een leefbare afstand en nabijheid tot zichzelf en anderen vormde een centraal onderdeel van Nietzsches overwegingen en heroverwegingen. In 1882 komen deze tot hun climax. Dit jaar vormt in Nietzsches leven een mijlpaal: 'een tussentoestand tussen twee crisissen, één achter me en één voor me' [2]. Tegenover zijn moeder spreekt hij van een feestjaar [3]. Dat Nietzsche dan tamelijk helder voor ogen heeft hoe hij zijn filosofie van de afstand wil invullen, kan blijken uit een gedichtje uit het voorspel tot De vrolijke wetenschap, dat ik als leidraad neem om na te gaan wat Nietzsches troubadours-antwoord inhield. De titel van het gedichtje luidt Bitte, 'verzoek', maar indien op licht smekende toon uitgesproken misschien ook 'alsjeblieft'.
Hoewel ik heel wat mensen ken,weet ik van mezelf niet wie ik ben!
Mijn ogen zitten te dichtbij;
Wat ze zien en zagen, is niet mij.
Het was me al veel meer van nutte
Als ik verder van mezelf kon zitten.
Liefst niet zo ver weg als mijn vijand!
Te ver zit al de beste vriend ... [p. 175:]
Maar tussen hem en mij in graag!
Snap je waar ik om vraag? [1]
Op zichzelf valt dit Bitte niet zo eenvoudig te snappen. Maar het loont de moeite om een aantal omwegen te bewandelen om er toch uit te komen. Als uitwerking van Nietzsches filosofie van de afstand maken deze omwegen inzichtelijk hoe de verhouding tussen 'naastenliefde' en 'verstenliefde' zijn begrip 'vrolijke wetenschap' bepaalt. Zijn invulling van deze verhouding geeft hem pas de kracht tot een werkelijk eigen gezichtspunt.
Het feit dat hij de afsluitende vraag aan Lou von Salomé richt [2], kan zijn Bitte verhelderen. Lou – in navolging van Nietzsches gewoonte zal ik Salomé in het vervolg met haar voornaam aanduiden – is op dat moment zelf het nabije en tegelijk verre ideaal dat Nietzsche deelt met zijn vriend Paul Rée – die hij overigens met Rée aanspreekt.
1882 begint in de optimistische stemming van een 'sanctus' januari waarin de eerdere aanvallen van hoofdpijn op de achtergrond raken. Begin februari komt in Genua, waar Nietzsche weer een winter heeft overleefd, zijn vriend Rée op bezoek. Deze moraalfilosoof behoort al een aantal jaren tot Nietzsches beste vrienden. Ze waren met name vlak voor en tijdens Nietzsches ziekteverlof veel met elkaar opgetrokken. Een groot deel van het ziekteverlof woonden ze samen met Malwida von Meysenbug, een met Wagner bevriende schrijfster die ook met Nietzsche en Rée bevriend raakte, en die Nietzsche tijdens zijn ziekte als een moeder verzorgde. Half maart 1882, na zijn bezoek aan Genua, reist Rée door naar Meysenbug in Rome.
Lou von Salomé is een Petersburgse van adellijke Duits-hugenootse afkomst, op dat moment nog jong en onbekend [3]. Haar strijd met het streng gereformeerde geloof van haar ouders bracht haar er anderhalf jaar eerder toe filosofie en theologie te gaan studeren in Zürich, een van de weinige Europese universiteiten die vrouwen toeliet. Daar leed zij in toenemende mate aan longbloedingen. Zelf wijt zij deze klachten, die overigens levenslang aanhouden, aan het voor haar studie benodigde afscheid van de Nederlandse dominee Hendrik Gillot. De liberale Gillot had haar in haar zelfstudie begeleid, en was daarbij zeer stimulerend geweest. Lou had hem verafgood, tot het moment waarop hij van zijn vrouw bleek te [p. 176:] willen scheiden om met Lou te kunnen trouwen. Deze poging tot verdergaande toenadering beëindigde de verafgoding. Hoewel Lou Gillots aardsere liefde niet kon beantwoorden, had ze voor haar gevoel wel degelijk lichamelijk onder het afscheid te lijden. Haar longklachten geven er in het voorjaar van 1882 aanleiding toe om met haar moeder in Rome te gaan kuren. En de kosmopolitische wereld was klein; ze bevinden zich bij Malwida von Meysenbug op het moment dat Rée arriveert.
Lou maakt in alle opzichten grote indruk op Rée. Ze voeren lange, bevlogen gesprekken, en ook Lou is dermate enthousiast dat ze het plan opvat om het contact met Rée na het bezoek aan Rome voort te zetten. Rée begaat dan de vergissing om ter legitimatie van dit plan aan haar moeder voor te stellen om met Lou te trouwen. Omdat zij dit zelf niet ziet zitten, wordt het plan tot samenzijn voor haar moeder lastiger verteerbaar. Meysenbug begint zelfs bezwaren te zien tegen de gezamenlijke avondwandelingen van Lou en Rée. Vele jaren later stelt Lou: 'Ik merkte toen tot mijn verbazing hoezeer het vrijheidsidealisme de individuele neiging tot vrijheid in de weg kan gaan staan als het gepropageerd wordt door elk misverstand en elke "verkeerde schijn" angstvallig te vermijden en zich zo naar het oordeel van anderen te schikken' [1]. Ze weet Rée er langzamerhand van te overtuigen dat het plan geen huwelijk nodig maakt, en mogelijk was hij daar wel zo tevreden mee.
Op zijn enthousiaste verslag in een (niet overgeleverde) brief aan Nietzsche reageert deze met het verzoek: 'Groet deze Russin van mij als het enige zin heeft: ik ben begerig naar dit soort zielen. Ja, ik ga er binnenkort op roof naar uit. Met oog op wat ik de komende 10 jaar wil doen, heb ik ze nodig.' Uit het vervolg op deze passage kan worden afgeleid dat Rée het huwelijk met Lou misschien wel meer als iets voor Nietzsche ziet. Maar ook bij hem krijgt hij nul op het rekest: 'Een heel ander hoofdstuk is het huwelijk', schrijft deze; 'ik kan hooguit bereid zijn tot een huwelijk voor twee jaar, en ook dat slechts met oog op wat ik in de komende 10 jaar te doen heb' [2]. Wat betreft de korte tijd die Nietzsche beschikbaar denkt te hebben, is Lou overigens geen slechte kandidate. Haar kwakkelende gezondheid doet iedereen vrezen dat ze niet lang te leven heeft. Inderdaad zal de zwakke gezondheid een van de overeenkomsten blijken te zijn die haar zeer voor Nietzsche inneemt – naast de aansluiting die Meysenbug benoemt als ze hem schrijft dat Lou 'in het filosofische denken ongeveer tot dezelfde resultaten gekomen lijkt te zijn [p. 177:] als u tot dusver, d.w.z. tot het praktische idealisme, met terzijdelating van elke metafysische aanname' [1].
Eind maart, kort nadat Rée bij hem is weggegaan, trekt ook Nietzsche om gezondheidsredenen voor de zomer weg uit Genua. Hij zeilt met een vrachtschip mee naar Messina, op Sicilië, waar het hem zeer bevalt, en waar hij vast besloten is om zich de hele zomer terug te trekken. Maar omdat hij Lou door zijn vertrek naar Sicilië dreigt mis te lopen, besluit hij in april om door te reizen naar Rome, hoezeer Rée en Meysenbug dat ook om gezondheidsredenen afraden. Als was het om duidelijk te maken dat er van naastenliefde tot Lou geen sprake kan zijn, begroet hij haar met de gedenkwaardige woorden: 'Van welke sterren zijn wij naar elkaar toe gevallen?' [2]. Elke afstand lijkt daarmee overbrugd. Vrijwel vanzelfsprekend wordt Nietzsche opgenomen in 'het plan' dat aan het ontstaan is, en dat nu gaat inhouden dat ze met z'n drieën in Wenen zullen gaan samenwonen om samen te studeren. De drieëenheid loopt alleen even gevaar wanneer Nietzsche aan Rée vraagt om bij Lou op een huwelijk tussen haar en Nietzsche zelf aan te dringen; blijkbaar is hij niet op de hoogte van haar eerdere afwijzing van Rées aanzoek. Via Rée maakt Lou ook hem duidelijk dat zij in het belang van haar vrijheid elk huwelijk afwijst.
De afgeketste aanzoeken vermogen de pret over het voorgenomen Wenen-plan niet te drukken, en Nietzsche past zijn reisdoel aan. De zomer loopt nu heel anders dan hij in Messina had gedacht. Na gedeeltelijk samen opgereisd te zijn, belandt hij in Basel. Daarvandaan schrijft hij zijn uitgever het briefje waarin hij zijn volgende boek definitief onder de titel 'De vrolijke wetenschap' aankondigt (paragraaf 3.4.). Het heeft er alles van weg dat deze nieuwe etikettering van de voortzetting van Morgenrood iets met de ontmoeting met Lou te maken heeft. Te ongeduldig om te wachten tot de tijd voor Wenen aanbreekt, wacht Nietzsche in Basel een telegram van Rée af om naar Luzern te komen. Daar verblijven Lou, Rée en Nietzsche enkele dagen met z'n drieën. Nietzsche lijkt vooral op deze extra ontmoeting te hebben aangestuurd om zich nu ook zelf met Lou over zijn aanzoek te onderhouden – 'wat toen bij de leeuwentuin van Luzern gebeurde', zoals Lou later droogweg stelt [3]. Op de laatste dag van het bezoek organiseert Nietzsche, volgens Lou in een overmoedige stemming, dat er een tot in detail door hem in scène gezette foto van hun drieën wordt gemaakt: Rée en hij voor een kar, en Lou erin met een zweepje [4]. [p. 178:]
Na afloop van dit treffen, en vol onverminderd hooggespannen verwachtingen over de nabije toekomst, bezoekt Nietzsche zijn moeder en Elisabeth in Naumburg. Hen brengt hij niet op de hoogte van de aanleiding tot zijn goede humeur. Evenals Meysenbug, die hij er ook buiten wil houden, zouden zij het plan toch maar gevaarlijk gefantaseer vinden [1]. Om de verwezenlijking ervan niet in gevaar te brengen, houdt hij de plannen het liefst verborgen zolang het nog plannen zijn. 'Maar de natuur gaf elk wezen andere verdedigingswapens', schrijft hij aan Lou [2], 'en u' – er wordt ondanks de voornaam niet getutoyeerd – 'en u gaf ze uw heerlijke openheid in het willen'. In dit verband verwijst Nietzsche naar de uitspraak van Pindarus die ook zijn werk over Diogenes Laërtius had gesierd: 'Word wie je bent!'. Deze lijfspreuk, die nu ter ondersteuning van Lous behoefte aan vrijheid dient, sluit direct aan bij zijn eigen behoefte. Hij maakt hem weer uitdrukkelijk tot zijn slogan [3]. De leus houdt geen aanbeveling in om simpelweg te zijn wie je bent, of te blijven wie je bent: het spannende van worden wie je bent is nu juist dat het ook altijd vereist dat je wordt wat je nóg niet bent, maar wat je kunt zijn als je minder geremd bent. Uiteindelijk moet Nietzsche zich bij zijn zelfbepaling meer moed inpraten dan Lou, in wier zelfgekozen noodlot hij zich met graagte maar ook vol onzekerheid over zichzelf laat meeslepen. In tegenstelling tot de door hem bewonderde zekerheid van Lou, die gewoon doet wat ze wil, haalt hij zich daarbij liefst geen overbodige verwikkelingen aan. Onder vrienden pleit hij weliswaar herhaaldelijk voor oprechtheid 'tot in de dood'. Maar verwanten zijn niet noodzakelijk vrienden [4].
Kort na aankomst in Naumburg schrijft Nietzsche aan Rée: 'Je kunt op geen fantastischer manier vrienden zijn dan wij het nu zijn, hè?', en aan Lou: 'Rée is in elk opzicht een betere vriend dan ik het ben en kan zijn; neem dit onderscheid goed in acht!' [5]. Hoewel het duidelijk is dat Rée en hij vergelijkbare gevoelens koesteren tegenover Lou en ook de gevoelens van deze 'moedige en hooghartige vriendin' [6] onderhand duidelijk zijn, blijft hij er op aandringen dat Rée met haar trouwt, om haar – maar misschien nog wel meer zichzelf – geen slechte naam te bezorgen. Deze poging om het gezamenlijke plan zeker te stellen door er een aureool van respectabiliteit aan te verlenen loopt op niets uit. Nietzsche wijt dat stiekem aan het onwrikbare pessimisme van Rée, die het 'tegen zijn [p. 179:] gevoel en mijn verstand in' niet ziet zitten om het aantal ongelukkigen door voortplanting te vermeerderen [1].
Vanuit Naumburg probeert Nietzsche op allerlei manieren om een nieuwe ontmoeting met Lou te regelen, en om open te staan voor elke mogelijkheid die Lou zou kunnen bieden om elkaar weer te zien. Anderzijds probeert hij haar ook uitdrukkelijk alle ruimte te laten om andere plannen te volgen of om zonder opgaaf van redenen niet samen te willen zijn. Eind juni gaat hij naar Berlijn in de hoop haar daar tegen te komen, maar dat mislukt, en hij keert nog dezelfde dag naar Naumburg terug. Hoewel hij zichzelf inwendig uitlacht om deze hopeloze onderneming, blijft hij er in 'fatalistische "godsovergave"' van overtuigd dat alles wat gebeurt in z'n voordeel zal uitpakken [2]. Het nieuwe noodlot, dat hem na Ritschl en Wagner is toegevallen, geeft op z'n minst weer een duidelijke richting.
Ondertussen werkt Nietzsche maar weer door aan het manuscript voor De vrolijke wetenschap, dat bijna af is. Hoewel het werk grotendeels voor de kennismaking met Lou is ontstaan, geeft het zijns inziens blijk van een voorgevoel. 'Ik heb dit boek tien keer voor onuitgeefbaar gehouden en me tien keer weer van dit geloof bekeerd. Nu denk ik zo: het doet er helemaal niet toe wat mijn huidige lezers over dit boek en over mij denken, maar het doet ertoe dat ik zo over mezelf gedacht heb als in dit boek te lezen is: al is het alleen maar om voor mezelf te waarschuwen' [3]. Later zegt hij het zo: 'Het geluk dat ik in De vrolijke wetenschap weergaf, is in de grond van de zaak het geluk van iemand die zich eindelijk ríjp begint te voelen voor een heel grote opgave, en wiens twijfels over zijn recht dáártoe beginnen af te nemen' [4]. Lou lijkt hem de moed tot deze rijpheid te geven. Als het boek ter perse is, trekt hij zich terug in het bos van Tautenburg, waar hij de drukproeven corrigeert. Daar wordt voor zijn gevoel het werk afgesloten dat met Menselijk, al te menselijk, dat wil zeggen met de breuk met Wagner, begon. Nu kan er een nieuwe periode beginnen, waarin hij 'niet meer eenzaam wil zijn, en weer wil leren mens te worden' [5].
Wanneer eind juli de première van Wagners Parsifal in Bayreuth wordt [p. 180:] opgevoerd, is dat voor Lou een goede gelegenheid om zich weer bij Meysenbug te voegen, die haar met de Wagners in contact brengt. Bij Nietzsche – die er uiteraard niet bij is – roept de samenkomst onvermijdelijk herinneringen op aan zijn grote passie van enkele jaren terug, waarover met de uitwisseling van de Parsifal tegen Menselijk, al te menselijk 'alles duidelijk was, maar ook alles ten einde'. 'En hoe gelukkig ben ik, mijn geliefde vriendin Lou, nu met betrekking tot ons beiden te mogen denken "Alles in het begin en toch alles duidelijk!"' [1].
In Bayreuth wordt Lou gedeeltelijk onder de hoede genomen door Nietzsches zus Elisabeth, waarmee ze na afloop van het evenement naar Tautenburg komt om Nietzsche op te zoeken. Daar verblijven ze bijna drie weken met z'n drieën. De aanwezigheid van Elisabeth is niet echt handig, hoewel Nietzsche ondertussen in zekere zin toegegeven heeft aan Lous overtuiging dat zijn 'hele verzwijgerij' over de plannen met haar en Rée niet nodig was geweest. 'Ik analyseerde die vandaag en vond als laatste grond: wantrouwen tegen mezelf. Ik ben namelijk door de gebeurtenis dat ik er een "nieuw mens" bij heb gekregen, gewoonweg overhoop gegooid; een gevolg van de al te strenge eenzaamheid en het afzien van alle liefde en vriendschap' [2]. Maar het wantrouwen blijft, en hij blijft zich tegenover z'n zus op de vlakte houden. Het kan niet uitblijven dat er door haar ontmoeting met Lou een tipje van de sluier wordt opgelicht.
Na aankomst in Tautenburg geeft Elisabeth aanwijzingen dat Lou zich in Bayreuth over Nietzsche heeft uitgelaten als over een egoïst die onder het mom van idealiteit de smerigste plannen met haar had [3]. Dat maakt hem wrevelig, maar het directe contact met Lou maakt alles snel goed. Ze voeren met z'n tweeën lange gesprekken, onder andere naar aanleiding van een door haar geschreven opstel 'Over de vrouw' dat ze Nietzsche ter beoordeling voorlegt [4]. In een brief aan Rée merkt ze over Nietzsche op:
We maken het nog mee dat hij als verkondiger van een nieuwe religie optreedt, en dan zal het er een zijn die helden als haar volgelingen probeert te krijgen. Hoezeer denken en voelen we daar hetzelfde over, en hoe putten we de woorden en gedachten letterlijk van elkaars lippen. We praten ons deze 3 weken letterlijk dood, en op wonderlijke wijze houdt hij het nu ineens vol om ongeveer 10 uur per dag te verpraten. [...]. Merkwaardig, dat we onwillekeurig met onze gesprekken bij afgronden kwamen, bij duizelingwekkende [p. 181:] plaatsen waar men wel eens alleen naar toe geklommen is om in de diepte te kijken. We hebben steeds de gemzenpaadjes gekozen, en als iemand had meegeluisterd, dan zou hij geloofd hebben dat twee duivels zich onderhielden. [1]
En inderdaad luisterde er iemand mee, zoals uit een brief van Elisabeth aan een vriendin blijkt:
Wat een verschrikkelijke taal was dat die ze met z'n tweeën uitsloegen! Wat was een leugen? Niets! Wat was een schending van vertrouwen? Niets! Wat was het meest schaamteloze gepraat over de meest schaamteloze dingen? Niets. Wat was plichtsbetrachting? Dwaasheid. Wat was het meest geringschattende gepraat over trouwe vrienden? Een juist oordeel. Wat was medelijden? Verachtelijk! Nooit heb ik mijn broer met zijn filosofie zo klein en zo deerniswekkend gezien. Daarbij beroemde Lou zich steeds op haar kwade aard (het kwade is immers een grotere krachtbron dan het goede), en nu maakt de arme Fritz zich zo kwaad als hij maar kan. [2]
Maar het 'spook' dat beide duivels bij Elisabeth oproepen, wordt volgens Nietzsche na het vertrek van Lou met weinig moeite verdreven [3].
Het plan om met Lou en Rée samen te gaan wonen heeft ondertussen een nieuwe bestemming gekregen: niet meer Wenen, maar Parijs – en de plannen beginnen dermate concreet te worden dat Nietzsche deze bestemming in begin september aan vrijwel iedereen met wie hij correspondeert, laat weten. Hoewel het vertrek van Lou uit Tautenburg – en waarschijnlijk een pittige discussie met Elisabeth – hem weer met zijn hoofdpijn confronteert ('In bed. Zeer hevige aanval. Ik veracht het leven' [4]), keert hij 'als genezene, of minstens als genezende' [5] terug naar Naumburg. De weken met Lou hebben hem goed gedaan. Hoewel het langdurige isolement dat hij probeert te doorbreken, hem voor zijn gevoel een achterstand geeft die hij hooguit met veel moeite kan overwinnen, wijdt hij zich zelfs voor het eerst sinds jaren weer aan muziek. Als 'verleiding' tot zijn eigen filosofie zet hij Lous gedicht 'Gebed aan het leven' op muziek: 'Zeker, zo houdt een vriend van een vriend / als ik van jou, raadselachtig leven! [...] Heb je geen geluk meer om aan mij te geven, / welaan, geef me dan je pijn.' Het belang van deze muzikale verbintenis met Lou blijkt stilzwijgend als Nietzsche het muziekstuk vijf jaar later samen met Köselitz [p. 182:] in een nieuwe bewerking uitgeeft in de hoop dat het ooit tot zijn nagedachtenis gezongen zal worden [1].
Over het 'spook' dat zo makkelijk verdreven was, blijkt Elisabeth anders te denken dan Nietzsche: ze komt niet naar Naumburg zolang hij er is. 'Ze heeft aan mijn moeder geschreven dat "ze in Tautenburg mijn filosofie ter wereld heeft zien komen en geschrokken is: ik zou het kwade liefhebben, zij echter het goede. [...]." Kortom, ik heb de Naumburgse "deugd" tegen me; er is een werkelijke breuk tussen ons – en ook mijn moeder nam haar woorden een keer zo weinig in acht dat ik mijn koffer liet inpakken en 's morgens vroeg naar Leipzig ging' [2]. Haar beschuldiging dat hij het graf van zijn vader te schande maakte achtervolgt Nietzsche tijden, maar toch zit de breuk die nu met zijn moeder en zus is opgetreden, hem niet lekker. Uit de 'oude boekenstad' Leipzig schrijft hij Lou: 'Het komt me nu voor alsof mijn terugkeer "tot de mensen" zo moet uitpakken dat ik de weinigen die ik nog in enige zin bezat, verlies. Alles is schaduw en verleden. Ik hoop dat de hemel voor mij een beetje menselijkheid overlaat!' [3]. De volgende dag probeert hij het schriftelijk bij te leggen met Elisabeth – die hij ondertussen als doodsvijand van Lou beschouwt. Hij maakt ook duidelijk dat iedere belediging van Lou hemzelf in de eerste plaats zal treffen. Tegenover Rée (en implicieter tegenover Lou) trekt hij de conclusie dat hij zijn natuurlijke zus kwijt is, en dat Lou hem dus als bovennatuurlijke zus moet toevallen. 'Een zeldzaam jaar! Ik heb in de laatste weken iets beleefd waarbij de haren ten berge rijzen, maar ik verdraag alles gewoonweg en zweef bijna meteen weer omhoog in de goede heldere hoogte, steeds zekerder van mijn geloof dat alles me tot voordeel strekt. De belevenissen die tot de ontwikkeling van mijn laatste gedachtebeslissing voeren, komen me vaak sprookjesachtig-merkwaardig voor' [4]. Een brief aan Elisabeth, waarin hij haar duidelijk maakt dat hij niet van haar 'morele geblaat' gediend is, verstuurt hij niet. Wel stuurt hij haar en zijn moeder een pond gember die hij op de markt heeft weten te bemachtigen, met de mededeling dat men zegt dat gember 'het gemoed goed doet' [5].
Alles wijst erop dat niet alleen De vrolijke wetenschap een breuk inhoudt met Nietzsches lijden aan zijn voorbije passie voor Wagner, maar dat in directe aansluiting daarop ook zijn dagelijks leven tot een breuk met twee [p. 183:] van de zeer weinige mensen leidt waarmee het contact enige vanzelfsprekendheid bleef houden nadat hij zich uit de kring van Wagner had losgescheurd. Nietzsches leven maakt hier – zoals steeds – onderdeel uit van zijn werk, op dezelfde manier waarop zijn boek dat doet: het toont hoe hij over zichzelf gedacht heeft. Zijn boeken en zijn oplossingen voor praktische problemen houden voortdurend experimenten in die ertoe bijdragen een manier te vinden om het leven, ondanks alle pijn, draaglijk en zelfs heerlijk te maken. Daartoe blijkt het hard nodig om afstand te nemen van 'naasten' en te hopen op een ver ideaal – dat in de persoon van Lou ineens dichtbij gekomen is.
Nietzsches aan het begin van deze paragraaf geciteerde Bitte maakte duidelijk dat zijn verlangen gericht is op een bemiddelende positie tussen hem en zijn beste vriend. Deze positie wordt ingenomen door een gedeelde 'verre' liefde, die Nietzsche in staat stelt om zichzelf als troubadour te zien. Het vrijheidsstreven van Lou biedt hem een herkenningspunt vanwaaruit hij niet meer helemaal alleen staat in zijn bevrijdingsdrang, en de gevolgen met fatalistische overgave durft aan te gaan. Haar gezichtspunt helpt de afstand te bepalen die hij nodig heeft om zichzelf te zien.